This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
4.2 Elektrische energie
Deel 2
Slide 1 - Slide
Energie meten
Slide 2 - Mind map
Doelen 4.2 Elektrische energie
Na afloop van deze les ken/kan je:
Duurzame en niet-duurzame energiebronnen, verschillende vormen van energie.
Voorbeelden noemen van energie-omzettingen.
Het symbool en de eenheid van energie: E in Joule (J)
Uitleggen wat met het vermogen van apparaten wordt bedoeld.
Het symbool en de eenheid van vermogen, je kan rekenen met de formule P = U · I.
Het typeplaatje van een apparaat uitleggen.
Uitleg kunnen geven bij de eenheid kWh, je kan rekenen met de formule E = P · t.
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Video
Vermogen berekenen
U = spanning (Volt - V)
I = stroomsterkte (Ampère - A)
P = vermogen (Watt - W)
vermogen=spanning⋅stroomsterkte
P=U⋅I
Slide 5 - Slide
Vermogen berekenen
Voorbeeld:
Op een typeplaatje van een tosti apparaat staat:
U = 230 V
I = 2 A
Bereken het vermogen:
Slide 6 - Slide
Op een typeplaatje van een tosti apparaat staat: U = 230 V I = 2 A Bereken het vermogen:
Slide 7 - Open question
Vermogen berekenen
Formule:
Gegevens:
U = 230 V
I = 2 A
Oplossing:
P=230⋅2=460W
Slide 8 - Slide
De prijs van Energie
Energieverbruik wordt gemeten in kilowattuur (kWh)
Dit gebeurt met een kWh-meter
Kosten:
1 kWh kost €0,25
energiegebruik(kWh)=vermogen(kW)⋅tijd(uren)
E=P⋅t
Slide 9 - Slide
De prijs van Energie
Voorbeeld:
Een stofzuiger heeft een vermogen van 1700 W en wordt elke werkdag 3 uur gebruikt om de school schoon te maken.
Bereken de kosten van het stofzuigen.
1 kWh = €0,25
Slide 10 - Slide
Een stofzuiger heeft een vermogen van 1700 W en wordt elke werkdag 3 uur gebruikt om de school schoon te maken. Bereken de kosten van het stofzuigen in één week. 1 kWh = €0,25
Slide 11 - Open question
De prijs van Energie
Oplossing:
Formule:
Gegevens:
P = 1700 W = 1,7 kW
t = 3 x 5 = 15 uur
Oplossing:
Kosten: €
E=P⋅t
E=P⋅t=1,7⋅15=25,5kWh
25,5⋅0,25=
6,38
Slide 12 - Slide
0,2 kW =
A
0,0002 W
B
2 W
C
200 W
D
2000 W
Slide 13 - Quiz
500 W =
A
500000 kW
B
5000 kW
C
5 kW
D
0,5 kW
Slide 14 - Quiz
Hoe groter de weerstand,
A
Hoe groter de stroomsterkte
B
Hoe kleiner de spanning
C
Hoe kleiner de stroomsterkte
Slide 15 - Quiz
Hoe groter de spanning,
A
Hoe groter het vermogen
B
Hoe kleiner de weerstand
C
Hoe kleiner de stroomsterkte
Slide 16 - Quiz
Symbool voor de grootheid vermogen
A
W
B
U
C
P
D
R
Slide 17 - Quiz
Een gloeilamp heeft een vermogen van 60 W. Door de lamp loopt een stroomsterkte van 5 A. Op welke spanning is de lamp aangesloten?
A
300 V
B
12 V
C
0,08 V
Slide 18 - Quiz
Een strijkijzer werkt op een netspanning van 230 volt. Het typeplaatje van het strijkijzer staat hiernaast. Hoe groot is de stroomsterkte door het strijkijzer?
A
60 Hz
B
800 W
C
3,5 A
D
0,3 A
Slide 19 - Quiz
Een gloeilamp wordt aangesloten op een spanning van 24 V, de stroomsterkte door de lamp is 5 A. Wat is het vermogen van de lamp?