Maak de zin langer om te horen hoe het moet.
ik = onderwerp
mij = lijdend voorwerp of meewerkend voorwerp
Bij dan/als meestal 'ik'.
Hij vindt honden leuker dan ik. (= leuker dan ik honden vind)
Hij vindt honden leuker dan mij. (= leuker dan hij mij vindt)
Dit geldt ook voor jij/jou, hij/hem en zij/haar.