15-1-24 TV 4.7

Nederlands
Taalverzorging
4.7
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Nederlands
Taalverzorging
4.7

Slide 1 - Slide

Inhoud
  • Lesopener
  • Uitleg TV 4.7 
  • Aan de slag TV 4.7
  • Trainers werkwoordspelling
Inhoud

Slide 2 - Slide

Inhoud
Hij vindt honden leuker dan ik. 

Hij vindt honden leuker dan mij. 
Lesopener: Wat is het verschil?

Slide 3 - Slide

Inhoud
Hij vindt honden leuker dan ik. (= leuker dan ik honden vind)


Hij vindt honden leuker dan mij. (= leuker dan hij mij vindt)
Lesopener

Slide 4 - Slide

Lesdoel
Je weet in een aantal veelvoorkomende twijfelgevallen welke woorden je het best kunt gebruiken.

Slide 5 - Slide

Beide - beiden
Beide -> als het voor een zelfstandig naamwoord staat of als het verwijst naar dingen, dieren of bedrijven.

Beiden -> als het niet voor een zelfstandig naamwoord staat en het verwijst naar mensen.


Slide 6 - Slide

Zij is kleiner dan ____.
A
ik
B
mij

Slide 7 - Quiz

De muggen hebben Fred vaker gebeten dan ____.
A
ik
B
mij

Slide 8 - Quiz

Ik ben sterker dan ____.
A
hij
B
hem

Slide 9 - Quiz

In welke zin is "dan" of "als" op de juiste manier gebruikt?
A
Mijn collega werkt daar veel langer als ik.
B
Je bent veel enthousiaster dan de buurvrouw.

Slide 10 - Quiz

In welke zin is "dan" of "als" op de juiste manier gebruikt?
A
Het waait niet meer zo hard als gisteren.
B
Het waait niet meer zo hard dan gisteren.

Slide 11 - Quiz

In welke zin is "dan" of "als" op de juiste manier gebruikt?
A
Ze hebben dezelfde problemen als wij.
B
Ze hebben dezelfde problemen dan wij.

Slide 12 - Quiz

Grote of Grootte
Gaat het om iets groots? Gebruik dan 'grote'.
  • Ik ben bang voor de grote hond.

Gebruik je het woord om aan te geven hoe groot 
het is? Gebruik van 'grootte'.

  • De grootte van het huis valt erg tegen. 

Slide 13 - Slide

In welke zin is "grootte" of "groot" op de juiste manier gebruikt?
A
Er vielen hagelstenen ter grootte van een pingpongbal.
B
Er vielen hagelstenen ter grote van een pingpongbal.

Slide 14 - Quiz

In welke zin is "grootte" of "groot" op de juiste manier gebruikt?
A
Wij verkopen grootte maten damesmode voor vrouwen met een maatje meer
B
We verkopen grote maten damesmode voor vrouwen met een maatje meer

Slide 15 - Quiz

Beide - beiden
Beide -> als het voor een zelfstandig naamwoord staat of als het verwijst naar dingen, dieren of bedrijven.

Beiden -> als het niet voor een zelfstandig naamwoord staat en het verwijst naar mensen.


Slide 16 - Slide

Beide - beiden
Beide -> als het voor een zelfstandig naamwoord staat of als het verwijst naar dingen, dieren of bedrijven.

Beiden -> als het niet voor een zelfstandig naamwoord staat en het verwijst naar mensen.


Slide 17 - Slide

Uitdaging: alles door elkaar!

Slide 18 - Slide

Mijn vrienden zijn ____ beter in tekenen dan ____.
A
alle, ik
B
allen, mij
C
alle, mij
D
allen, ik

Slide 19 - Quiz

____ ken tien zangers. Ze zijn ____ slechter dan ____.
A
Ik, allen, jij
B
Ik, allen, jou
C
Mij, alle, jou
D
Ik, alle, jij

Slide 20 - Quiz

Hans loopt even hard als ____.
A
ik
B
mij

Slide 21 - Quiz

Onderwerp

  • TV 4.7 (opdrachten n.a.v. de instaptoets)

  • KLAAR?
Trainers werkwoordspelling (online)

Aan de slag
timer
20:00

Slide 22 - Slide