This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
2MK2
Slide 1 - Slide
Planning
8 minuten lezen
Cijfers
Lesdoelen
Theorie
Aan de slag
Slide 2 - Slide
timer
8:00
Slide 3 - Slide
Cijfers
Combinatietoets hoofdstuk 3
Slide 4 - Slide
Doel van deze les
Je leert:
de woordsoorten aanwijzend voornaamwoord en vragend voornaamwoord
Slide 5 - Slide
Wat kun je doen met een aanwijzend voornaamwoord?
A
Iemands voornaam leren
B
Iets of iemand aanwijzen
C
Weten waar iets van gemaakt is
D
Vragen naar een persoon
Slide 6 - Quiz
Waar staat een aanwijzend voornaamwoord?
A
Mijn boek
B
Welke jongen
C
Mag ik naar huis?
D
Die docent
Slide 7 - Quiz
Waar staat een aanwijzend voornaamwoord?
A
Dat grapje
B
Haar schoenen
C
Wat eten wij?
D
Hoe gaat het?
Slide 8 - Quiz
Meestal gebruik je een aanwijzend voornaamwoord bijvoeglijk, het staat dan voor een zelfstandig naamwoord.
Slide 9 - Slide
Wat is het AV in de zin: Zo'n film heb ik nog nooit gezien.
A
Heb
B
Ik
C
Zo'n
D
Nooit
Slide 10 - Quiz
Het-woorden
De-woorden
Dit
Die
Dat
Deze
Slide 11 - Drag question
Wat is het AV in de zin: Ik houd niet van dergelijke films.
A
Ik
B
Houd
C
Films
D
Dergelijke
Slide 12 - Quiz
Wat is het AV in de zin: Met zulke gekke types.
A
Met
B
Zulke
C
Gekke
D
Types
Slide 13 - Quiz
Aanwijzend voornaamwoorden
Die, dat, deze, dit, zulke, dergelijke, zo'n
Slide 14 - Slide
Dit, dat, die en deze kun je ook zelfstandig gebruiken. Er staat dan geen zelfstandig naamwoord achter. Het wijst terug naar iets wat eerder genoemd is.
Dit, dat, die en deze kun je ook zelfstandig gebruiken. Er staat dan geen zelfstandig naamwoord achter. Het wijst terug naar iets wat eerder genoemd is.
Mooie sneakers, die wil ik ook! Je kunt deze wel van me overnemen, ze zijn mij te klein.