Hoofdwerkwoorden en hulpwerkwoorden

Werkwoorden herkennen

Hoe herken je werkwoorden?

1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Werkwoorden herkennen

Hoe herken je werkwoorden?

Slide 1 - Slide

LessonUp
Handleiding en registreren

Slide 2 - Slide

Wat is het werkwoord?
A
zon
B
zonnen
C
wolk
D
wolken

Slide 3 - Quiz

Wat is het werkwoord?
A
school
B
scholing
C
samenscholen
D
schoolleiding

Slide 4 - Quiz

Wat is het werkwoord?
A
weekend
B
maandag
C
leren
D
zangles

Slide 5 - Quiz

Werkwoorden
Een werkwoord heeft verschillende functies:
1. Werkwoorden zijn dingen die je kunt doen, bijvoorbeeld: fietsen, lopen, spelen, duwen...
2. Werkwoorden geven aan wat er gebeurt, bijvoorbeeld: sneeuwen, waaien, regenen...
3. Werkwoorden geven aan wat iemand of iets is, bijvoorbeeld: zijn, worden, blijven...
4. Werkwoorden geven aan in welke tijd de zin staat en kunnen veranderen in de zin...

Slide 6 - Slide

Voorbeelden:

Ik fiets naar school. Het hele werkwoord is fietsen.


Het sneeuwt buiten. Het hele werkwoord is sneeuwen.


Mark is bakker. Het hele werkwoord is zijn.



Slide 7 - Slide

Werkwoorden geven aan in welke tijd, tegenwoordige of verleden tijd, de zin staat. Werkwoorden kunnen veranderen...


Tegenwoordige tijd:

Ik loop naar school.

Wij lopen naar school.

Verleden tijd:

Ik liep naar school.

Wij liepen naar school.


Slide 8 - Slide

Hoofdwerkwoorden

Als er meer werkwoorden in een zin staan, is er altijd 1 hoofwerkwoord = de belangrijkste betekenis in de zin.

Let op: het hoofdwerkwoord kan zelfstandig voorkomen.

Slide 9 - Slide

Hulpwerkwoorden
De andere werkwoorden in de zin zijn hulpwerkwoorden. Bijvoorbeeld: zijn, hebben, worden, blijven, mogen, zullen.

Slide 10 - Slide

Let op:

Alle werkwoorden in één zin noem je samen het werkwoordelijk gezegde.


Het hoofdwerkwoord geeft aan het werkwoordelijk gezegde zijn belangrijkste betekenis. De andere werkwoorden in de zin zijn hulpwerkwoorden.


Een hoofdwerkwoord kan een persoonsvorm zijn, een infinitief (heel werkwoord) of een voltooid deelwoord.



Slide 11 - Slide

Voorbeelden:
Het meisje plakt haar band. (persoonsvorm)

De jongens gaan morgen na school samen wat eten. (infinitief)


Thomas heeft op tv naar de wedstrijd gekeken. (voltooid deelwoord)



Slide 12 - Slide

Opdracht maken

Inloggen taalblokken

Ga naar leerroutes, spelling en grammatica 2F

Onderdeel 01 Grammatica, woordsoorten, het werkwoord.

Je hebt hiervoor 10 minuten.

SUCCES

Slide 13 - Slide