Leesvaardigheid OpenBoektoets Domino Day algemeen

Domino Day
een kort verhaal van Mirjam Mous
1 / 52
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare school

This lesson contains 52 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Domino Day
een kort verhaal van Mirjam Mous

Slide 1 - Slide

Opdrachten
Je krijgt in deze toets XX vragen over het verhaal Domino Day.
Zorg dat je je boekje bij je hebt.
Hierin kun  je de antwoorden opzoeken.
Bij elke vraag staat de bladzijde en het regelnummer(s) waar je het antwoord kunt vinden.
Je krijgt open vragen en je krijgt meerkeuze vragen.
Werk rustig en geconcentreerd
Succes

Slide 2 - Slide

Opdrachten
Je krijgt eerst XX algemene vragen over het verhaal,
daarna krijg je vragen over de tekst.

Bij die vragen staat steeds de bladzijde en het regelnummer(s) waar je het antwoord kunt vinden.
Je krijgt open vragen en je krijgt meerkeuze vragen.
Werk rustig en geconcentreerd
Succes

Slide 3 - Slide

Algemene vragen
Je krijgt eerst XX algemene vragen over het verhaal,
daarna krijg je vragen over de tekst.

Slide 4 - Slide

Je hebt geleerd dat er verschillende tekstdoelen zijn.
Wat is het tekstdoel van Domino Day?
A
informeren
B
overhalen
C
amuseren
D
overtuigen

Slide 5 - Quiz

Je hebt het verhaal gelezen. In het verhaal komt de 'ik-persoon' voor, degene die het verhaal vertelt.

Wie is de ik-persoon in Domino Day?
A
Gijs
B
Desie
C
Raza
D
Mirjam Mous

Slide 6 - Quiz

Je hebt het verhaal gelezen.

In welke tijd denk je dat het verhaal zich afspeelt?
A
In het verleden
B
In deze tijd.
C
In de toekomst

Slide 7 - Quiz

Je hebt het verhaal gelezen.

Waar speelt het verhaal zich voornamelijk af?
A
In het huis van Raza
B
In het huis van de familie Westeling
C
In de bus
D
In het huis van Desie

Slide 8 - Quiz

Je hebt het verhaal gelezen.

Hoe oud denk je dat Desie, Gijs en Raza zijn?
A
10-11 jaar
B
12-13 jaar
C
14-15 jaar
D
16-17 jaar

Slide 9 - Quiz

Je hebt het verhaal gelezen, en je weet dus hoe het afloopt.
Vond je dat verhaal een goed einde had of juist niet?
Leg in je eigen woorden uit waarom jij het een goed einde vond of juist niet.

Slide 10 - Open question

Vragen over de tekst
Je krijgt in deze toets XX vragen over het verhaal Domino Day.

Bij alle vragen staat steeds de bladzijde en het regelnummer(s) waar je het antwoord kunt vinden.
Je krijgt open vragen en je krijgt meerkeuze vragen.
Werk rustig en geconcentreerd
Succes

Slide 11 - Slide


bladzijde 6
regel 6
Wat houdt Gijs in zijn handen?
A
een honkbalknuppel
B
een afstandbediening
C
een hockeystick
D
een overrijpe meloen

Slide 12 - Quiz


bladzijde 6
regel 21
'Sta op, gast! denk ik. Ik wil dat je opstaat en praat en......

Waarom zegt de ik-persoon dit?
A
Hij heeft geen zin om de man op te tillen.
B
Hij vindt dat de man zich aanstelt.
C
Hij wil niet dat de man dood is.
D
Hij ......

Slide 13 - Quiz


bladzijde 7
regel 19-21
'Nu zie ik het bloed op mijn trui pas: een ronde vlek met een vage streep als .......'

Waarmee wordt de ronde vlek en streep vergeleken ?
A
een uitroepteken
B
een komeet
C
een staart
D
een donderwolk

Slide 14 - Quiz


bladzijde 7
regel 19-21
'We moeten een..........., maar kan hem van de zenuwen niet vinden.'

De ik-persoon heeft last van de zenuwen.
Uit welke dingen blijkt dat hij zenuwachtig is?

Slide 15 - Open question


bladzijde 8
regel 4-8
'Ik durfde niet te zeggen .......... troep kwam opruimen.'

De ik-persoon vertelt in deze zinnen over zijn leven vroeger.
Wat weet je na het lezen van deze zinnen daarover? Noem 3 dingen.

Slide 16 - Open question


bladzijde 8
regel 12-15
'Het gaat om het totaalplaatje .......... drinken met zo'n parapluutje erin.'

Desie heeft het over het 'totaalplaatje'. 
Wat verstaat Desie onder het totaalplaatje? Noem 2 dingen.

Slide 17 - Open question


bladzijde 8
regel 17
'Ik kan zoiets wel regelen.'

Waarnaar verwijst zoiets?

A
een selfie van Desie
B
geen krijsende kinderen
C
op een luchtbedje dobberen
D
het totaalplaatje van Desie

Slide 18 - Quiz


bladzijde 9
regel 2
'Ik zocht de sleutel met woensdag erop.'

Waarom zocht de ik-persoon naar de sleutel met woensdag erop?

A
Omdat het woensdag was, en ze dan naar het huis van de familie Westeling konden.
B
Zijn moeder was op die dag ergens anders aan het schoonmaken.
C
Zijn moeder maakte op die dag nooit schoon.
D
Omdat het nu dinsdag was, en ze dan morgen (woensdag) naar het huis met het zwembad konden.

Slide 19 - Quiz


bladzijde 9
regel 12-13
'Het zat verstopt in een boek over aquariumvissen.'

Waarnaar verwijst het woordje het aan het begin van de zin?

Slide 20 - Open question


bladzijde 9
regel 20
'Achter een conferenhaag doemde de bungalow op.'

Welk ander woord past het beste in plaats van het woord 'doemde?

A
verrees
B
verdween
C
verscheen
D
viel

Slide 21 - Quiz


bladzijde 10
regel 6-7
'Desie trok een gezicht van: dat wil ik ook'

Wat wil Desie ook?

Slide 22 - Open question


bladzijde 10
regel 8-10
'Hoewel ik zeker wist dat de familie Westeling nog een weekje zou wegblijven, voelde ik me een tikkeltje gespannen'

Waarom voelde hij zich een tikkeltje gespannen?

Slide 23 - Open question


bladzijde 10
regel 22-23
''Meteen klonk er een zenuwslopend gepiep.'

Wat was het zenuwslopend gepiep?

A
Het alarm dat afging door Raza
B
Het alarm dat afging door Gijs.
C
Het alarm van dat afging door Desie
D
Het alarm dat afging door de inbreker.

Slide 24 - Quiz


bladzijde 11
regel 8
'Desie was ons acuut vergeten

Wat is de beste betekenis van het woord acuut?

A
vaag
B
opeens
C
langzaam
D
vermoedelijk

Slide 25 - Quiz


bladzijde 11
regel 15-16
'Voor de lol hing ze er eentje om mijn hals.'

Waarnaar verwijst het woordje eentje in de zin?

Slide 26 - Open question


bladzijde 11
regel 27-28
'Ik griste mijn trui van de vloer en trok hem bliksemsnel aan.'

Wat is de beste betekenis van het woord grissen?

A
stelen
B
vinden
C
pakken
D
aanpakken

Slide 27 - Quiz


bladzijde 12
regel 9
'Gelukkig is het gelijkvloers,' zei Desie.

Waarom is Desie blij dat het gelijkvloers is?

Slide 28 - Open question


bladzijde 12
regel 16-18
'Toen we bij het zijraampje van de ....................................van het tafeltje gevallen'.

Hoe is zij er achter gekomen dat de rugzak van het tafeltje was gevallen?

Slide 29 - Open question


bladzijde 12
regel 28-29
'Relax.' Ik wierp hem ........ dan haal ik de glazaen.'

Wat gaat de ik-persoon met de glazen doen?

A
limonade inschenken
B
bosvruchtensap inschenken
C
een fruitcocktail met parapluutje maken
D
een cocktail maken

Slide 30 - Quiz


bladzijde 13
regel 2
'Bij gebrek aan parasolletjes......'

Wat betekent bij gebrek aan?

A
het is er wel
B
het is er misschien
C
het is er waarschijnlijk
D
het is er niet

Slide 31 - Quiz


bladzijde 13
regel 19
'Het zwarte voorwerp dat daarnet uit zijn hand is geschoten!''

Wat was dat zwarte voorwerp?

A
een pistool
B
een mes
C
de autosleutels
D
de afstandbediening van de tv

Slide 32 - Quiz


bladzijde 13
regel 23-26
'Gijs slaakt ......... maar ik durf niet''
Er gebeurt hier in de tekst heel veel met Gijs.

Wat is de juiste volgorde waarin alles met Gijs gebeurt.

A
huilt - slaakt kreet - smijt hockeystick - krijgt rood hoofd
B
slaakt kreet - smijt hockeystick - huilt - krijgt rood hoofd
C
smijt hockeystick - huilt - slaakt kreet - krijgt rood hoofd
D
krijgt rood hoofd - - smijt hockeystick - slaakt kreet - huilt

Slide 33 - Quiz


bladzijde 13
regel 33-34
'Desie rukt een stuk papier ......... geeft aan Gijs''

Waarom geeft Desie een stuk keukenpapier aan Gijs?

A
Om het bloed van zijn trui te vegen.
B
Om het bloed van zijn handen te vegen.
C
Om zijn gezicht met tranen schoon te vegen.
D
Om de vloer schoon te maken.

Slide 34 - Quiz


bladzijde 14
regel 17-18
'Was hij in het bos aan het joggen..... en kon de verleiding niet weerstaan'

Wat wordt bedoeld met niet weerstaan?

A
niet tegengaan
B
niet vinden
C
niet oproepen.
D
niet verstoppen

Slide 35 - Quiz


bladzijde 14
regel 26-27
'Zij leeft tenminste nog, ' mompelt Gijs.

Wie bedoelt Gijs met zij?

A
Desie
B
de vrouw van de inbreker
C
de eigenaresse van het huis
D
de moeder van Raza

Slide 36 - Quiz


bladzijde 15
regel 17-19
Ik snap het probleem .............. in zijn hals'.

Gijs is zenuwachtig. Waar blijkt dat uit?

Slide 37 - Open question


bladzijde 14
regel 32
'Onbegonnen werk, ' zegt hij.

Wat wordt bedoeld met 'onbegonnen werk'?

A
het is veel werk, maar te doen
B
het is aardig wat werk, maar te doen
C
het is veel werk, en niet te doen
D
het is weinig werk, maar niemand wil het doen

Slide 38 - Quiz


bladzijde 16
regel 16-18
'Ze knikt naar Gijs................... intussen auto zoeken.

Welke opdracht krijgt Gijs van Desie?

A
slaapramerraam dichtdoen en auto zoeken
B
alle spullen opruimen en auto zoeken
C
slaapramerraam dichtdoen en alle spullen opruimen
D
slaapramerraam dichtdoen, spullen opruimen en auto zoeken

Slide 39 - Quiz


bladzijde 16
regel 25-26
'Zodra Desie op de afstandsbediening drukt, praat een Renault Megane - piep piep - tegen ons terug'.

Is deze zin letterlijk of figuurlijk bedoeld?

A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 40 - Quiz


bladzijde 17
regel 12-13
'Ik vraag me af hoe lang het duurt voordat het lichaam van een dode stijf wordt.'
De ik-persoon vraagt zich iets af. 

Welk antwoord wordt in de tekst gegeven?

A
het duurt wel even
B
ongeveer na een uur
C
pas als die in de auto zit
D
er wordt geen antwoord gegeven.

Slide 41 - Quiz


bladzijde 17
regel 18-23
'De voorportieren staan open. ..............dat ik over hem heen zal kotsen'

De ik-persoon moet van alles doen om de man in de auto te krijgen..
Wat is de juiste volgorde waarin alles gebeurt.

A
naar binnen sleuren- langs de leeuwtjes - via de passagierskant - over de stoelen klauteren -
B
langs de leeuwtjes - via de passagierskant - over de stoelen klauteren - naar binnen sleuren
C
langs de leeuwtjes - over de stoelen klauteren - via de passagierskant -naar binnen sleuren
D
via de passagierskant - over de stoelen klauteren - naar binnen sleuren - langs de leeuwtjes

Slide 42 - Quiz


bladzijde 18
regel 1-3
We hebben de Renault met de jogger.......... We stappen in.'

Hoelang veel minuten duurt het van hetparkeren van de Renault tot ze in de bus stappen?

Slide 43 - Open question


bladzijde 18
regel 8-9
'Fijn voor je, denk ik., terwijl....... in mijn borstkas voel prikken.'

Wie prikt mijn zijn vinger in de borstkas?

A
Raza
B
oma
C
Desi
D
het meisje

Slide 44 - Quiz


bladzijde 18
regel 17
Ben je ziek?', vraagt het meisje.'

Waarom denkt ze dat hij ziek is?

Slide 45 - Open question


bladzijde 19
regel 15-16
'Minnie staart mijn aan, Vandaag kan ik haar domme blije hoofd niet uitstaan'

Wie wordt bedoeld met 'haar domme blije hoofd'?

A
Desi
B
zijn moeder
C
Minnie
D
het meisje in de bus

Slide 46 - Quiz


bladzijde 19
regel 25-28
Ik had hem gemaakt omdat pa en ik..........., had toen nog iets magisch.'

In dit stukje tekst wordt de titel 'Domino Day' uitgelegd. Wat vindt de ik-persoon nu van het omvallen van een dominosteen? 

Slide 47 - Open question


bladzijde 20
regel 14-15
'Het is alsof ik in een donker hol heb gezeten en voor het eerst weer naar buiten mag. Ik wil rennen, schreeuwen, vliegen.......'

Hoe voelt de ik-persoon zich'?

A
tevreden
B
opgelucht
C
goed
D
uitgelaten

Slide 48 - Quiz


bladzijde 20
regel 25
''Fijn.' Haar stem klinkt mat'

Welk woord past het best in de plaats van mat?

A
down
B
vrolijk
C
saai
D
opgelucht

Slide 49 - Quiz


bladzijde 21
regel 15-16
'Ik zei dat ik niet eens wist dat hij zo veel waard was, want hij zag er heel nep en kitscherig uit.'

Waarnaar verwijst het woordje hij

Slide 50 - Open question


Je hebt net de laatste vraag gehad. Schrijf hier in je eigen woorden wat je van het verhaal Domino Day vond. 


Slide 51 - Open question

Einde van de toets
Controleer nog goed je antwoorden.

Lever daarna de toets in.

Slide 52 - Slide