Woordenschat H1 - vergelijking

Woordenschat H1
Beeldspraak - vergelijking
Lesdoelen:
 Ik weet wat beeldspraak is en waarom het wordt gebruikt. 
Ik weet wat een vergelijking is en kan deze herkennen.
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Woordenschat H1
Beeldspraak - vergelijking
Lesdoelen:
 Ik weet wat beeldspraak is en waarom het wordt gebruikt. 
Ik weet wat een vergelijking is en kan deze herkennen.

Slide 1 - Slide

Waarom beeldspraak?

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

vergelijking met als
Bij de vergelijking met als geef je met het woordje 'als' aan welk beeld er bij het object hoort:

Ik ben zo gek      als      een deur.
(object  (object)                   (beeld)

Slide 4 - Slide

vergelijking met van
Bij een vergelijking met van wordt het woordje 'van' gebruikt om het beeld met het object te verbinden:

Wat een kast    van    een huis!
         (beeld)                    (object)

Bij deze vorm van vergelijkingen staat het beeld vóór het object.

Slide 5 - Slide

vergelijking met een kww
Bij deze soort vergelijking wordt het object door middel van een koppelwerkwoord (kww) aan het beeld verbonden:

Jouw kamer         is               een zwijnenstal!
(object)              (kww)                   (beeld)

kww: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen

Slide 6 - Slide

Ken jij al bekende/bestaande Nederlandse vergelijkingen? Schrijf ze op!

Slide 7 - Open question

Een vergelijking is een vorm van beeldspraak. Er wordt figuurlijke taal gebruikt. Wat is letterlijk en wat is figuurlijk?
A
beeld=letterlijk
B
beeld=figuurlijk
C
object=letterlijk
D
object=figuurlijk

Slide 8 - Quiz

De vijand kwam als een dief in de nacht.
A
object=De vijand
B
object=een dief
C
beeld=De vijand
D
beeld=dief in de nacht

Slide 9 - Quiz

Peter lachte als een boer met kiespijn.
A
object=Peter lachte
B
object=een boer met kiespijn
C
beeld=Peter lachte
D
beeld=een boer met kiespijn

Slide 10 - Quiz

De leeuw is de koning van de jungle.
A
object=De leeuw
B
object=de koning
C
beeld=de koning van de jungle
D
beeld=de koning

Slide 11 - Quiz

Jij bent mijn rots in de branding.
A
object=Jij
B
beeld=rots in de branding
C
object=rots in de branding
D
beeld=Jij

Slide 12 - Quiz

Die reus van een kerel kijkt overal overheen.
A
object=Die reus
B
beeld=van een kerel
C
object=een kerel
D
beeld=Die reus

Slide 13 - Quiz

Aan de slag
Wat? Maken opdracht 1, 2.4, 4 en 6.
Hoe? Lesboek en Chromebook (documentje op drive)
Hulp? 15 zelfstandig, 10 minuten samenwerken.
Tijd? Tot einde les.
Klaar? Lezen in leesboek.

Slide 14 - Slide