What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Beeldspraak - de vergelijking
Beeldspraak (figuurlijk taalgebruik):
de vergelijking
!
Bij een vergelijking gebruik je een
beeld
om eigenschappen van iets of iemand (het
object
) te benadrukken.
Beeld en object staan naast elkaar.
Hoe groot een hond
(object)
is, bijvoorbeeld,
kun je aangeven door hem te vergelijken
met een kalf
(beeld)
.
1 / 12
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
This lesson contains
12 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Beeldspraak (figuurlijk taalgebruik):
de vergelijking
!
Bij een vergelijking gebruik je een
beeld
om eigenschappen van iets of iemand (het
object
) te benadrukken.
Beeld en object staan naast elkaar.
Hoe groot een hond
(object)
is, bijvoorbeeld,
kun je aangeven door hem te vergelijken
met een kalf
(beeld)
.
Slide 1 - Slide
vergelijking met als
Bij de vergelijking met als geef je met het woordje '
als'
aan welk
beeld
er bij het
object
hoort:
Ik ben zo mager
als
een lat.
(object (object) (beeld)
Slide 2 - Slide
vergelijking met van
Bij een vergelijking met
van
wordt het woordje 'van' gebruikt om het
beeld
met het
object
te verbinden:
Wat een kast
van
een huis!
(beeld) (object)
Bij deze vorm van vergelijkingen staat het beeld vóór het object.
Slide 3 - Slide
vergelijking met een kww
Bij deze soort vergelijking wordt het
object
door middel van een koppelwerkwoord
(kww)
aan het
beeld
verbonden:
Jouw kamer is een zwijnenstal!
(object)
(kww)
(beeld)
kww: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen
Slide 4 - Slide
Een vergelijking is een vorm van beeldspraak. Er wordt figuurlijke taal gebruikt. Wat is letterlijk en wat is figuurlijk?
A
beeld=letterlijk
B
beeld=figuurlijk
C
object=letterlijk
D
object=figuurlijk
Slide 5 - Quiz
De vijand kwam als een dief in de nacht.
A
object=De vijand
B
object=een dief
C
beeld=De vijand
D
beeld=dief in de nacht
Slide 6 - Quiz
Peter lachte als een boer met kiespijn.
A
object=Peter lachte
B
object=een boer met kiespijn
C
beeld=Peter lachte
D
beeld=een boer met kiespijn
Slide 7 - Quiz
De leeuw is de koning van de jungle.
A
object=De leeuw
B
object=de koning
C
beeld=de koning van de jungle
D
beeld=de koning
Slide 8 - Quiz
Jij bent mijn rots in de branding.
A
object=Jij
B
beeld=rots in de branding
C
object=rots in de branding
D
beeld=Jij
Slide 9 - Quiz
Die reus van een kerel kijkt overal overheen.
A
object=Die reus
B
beeld=van een kerel
C
object=een kerel
D
beeld=Die reus
Slide 10 - Quiz
Een spiegel is een muur die terugkijkt. Wat is object en wat is beeld?
Slide 11 - Open question
Dit was het dan alweer!
Slide 12 - Slide
More lessons like this
Beeldspraak - de vergelijking
December 2021
- Lesson with
13 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2
6: Vergelijkingen
August 2024
- Lesson with
17 slides
Nederlands
Voortgezet speciaal onderwijs
Leerroute 1
Woordenschat H1 - vergelijking
September 2022
- Lesson with
14 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
6: Vergelijkingen
January 2024
- Lesson with
19 slides
Nederlands
Voortgezet speciaal onderwijs
Leerroute 1
2Hb - woordenschat les 1
September 2021
- Lesson with
17 slides
Nederlands
Middelbare school
mavo, havo
Leerjaar 2
H2, Woordenschat H1: beeldspraak
September 2022
- Lesson with
18 slides
Nederlands
Middelbare school
mavo, havo
Leerjaar 2
*H2, Woordenschat H1: beeldspraak
September 2022
- Lesson with
26 slides
Nederlands
Middelbare school
mavo, havo
Leerjaar 2
25/8 H1 ws vergelijking
August 2022
- Lesson with
48 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 2