Quizz hst 3 en 4

Quizzz 
Administratie hst 3 en hst 4
1 / 19
next
Slide 1: Slide
Economie & OndernemenMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Quizzz 
Administratie hst 3 en hst 4

Slide 1 - Slide

Gebouw is een voorbeeld van een?
A
Schuld
B
Bezitting

Slide 2 - Quiz

Te betalen btw is een voorbeeld van een?
A
bezitting
B
schuld

Slide 3 - Quiz

Chartaal geld is een voorbeeld van welke bezitting
A
kas
B
bank
C
te vorderen btw
D
debiteuren

Slide 4 - Quiz

Leveranciers die je nog moet betalen noemt een bedrijf
A
te betalen btw
B
Een lenig
C
crediteuren
D
hypotheek

Slide 5 - Quiz

Het geld dat de eigenaar zelf in het bedrijf stopt noemen we
A
Eigen vermogen
B
Vreemd vermogen

Slide 6 - Quiz

Bankafschrift is een boekstuk
A
juist
B
onjuist

Slide 7 - Quiz

orderbevestiging is een boekstuk
A
juist
B
onjuist

Slide 8 - Quiz

Een kassabon is een boekstuk
A
juist
B
onjuist

Slide 9 - Quiz

Laat met een berekening zien hoe je bij index cijfer 202 komt

Slide 10 - Open question

Wat is 21% van 600.
Geef een berekening en rond af op 2 decimalen

Slide 11 - Open question

De prijs van benzine was € 1,80 deze is nu € 2,05. Hoeveel procent is de prijs verhoogt
A
10,9%
B
13,9%
C
12,9%
D
14,5%

Slide 12 - Quiz

Een I phone 11 was € 1000 en wordt nu verkocht voor € 726. Hoeveel procent korting is er gegeven

Slide 13 - Open question

De directe kosten van het maken van een bank bedragen € 1.000. De indirecte kosten bedragen € 250 (opslagpercentage = (totale indirecte kosten : totale directe kosten x 100).

Hoe hoog is het opslagpercentage?
A
4%
B
20%
C
2,5%
D
25%

Slide 14 - Quiz

Van de kozijnenfabriek zijn de volgende gegevens bekend:

totale constante kosten: € 250.000
totale variabele kosten: € 200.000
normale productie: 500 kozijnen
werkelijke productie: 400 kozijnen.

Hoe hoog is de integrale kostprijs per kozijn?

Slide 15 - Open question

Bereken het bedrijfsminimum. Je hebt de volgende gegevens:
constante kosten: € 850.000
verkoopprijs € 1.500
variabele kosten per artikel € 400

A
700
B
773
C
737
D
748

Slide 16 - Quiz

Een nieuwe laptop kosten € 750.
Na 3 jaar is deze nog € 150 waard. Wat is de afschrijving per jaar

Slide 17 - Open question

Een nieuwe laptop kost € 750.
Na 3 jaar is deze nog € 150 waard. Wat is de boekwaarde aan het begin van het 3de jaar
A
350
B
150
C
550
D
600

Slide 18 - Quiz

Een nieuwe laptop kost € 750.
Na 3 jaar is deze nog € 150 waard. Met hoeveel procent wordt er van de aanschafwaarde afgeschreven. Rond af op gehele getallen
A
24%
B
25%
C
26%
D
27%

Slide 19 - Quiz