This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 100 min
Items in this lesson
Welkom
Telefoon in de telefoontas
Spullen op tafel
Maak de startopdracht
timer
8:00
Slide 1 - Slide
Leerdoelen
Ik kan de consumentenprijs berekenen.
Ik kan rekenen met verhoudingen.
Ik kan rekenen met indexcijfers.
KB Ik kan de integrale kostprijs berekenen.
KB Ik kan het break-evenpoint berekenen.
KBIk kan de differentiële kosten berekenen.
Slide 2 - Slide
Uitleg
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Slide
Welke onderdelen moeten verrekend worden in de netto verkoopprijs?
A
Inkoopprijs
B
Inkoopprijs en bedrijfskosten
C
Inkoopprijs, bedrijfskosten en brutowinst
D
Inkoopprijs, bedrijfskosten en nettowinst
Slide 8 - Quiz
De inkoopprijs van een tafel is € 124. Het opslagpercentage is 40%. Bereken het bedrag aan brutowinstopslag.
Slide 9 - Open question
De inkoopprijs van een voetbal is € 6. Het opslagpercentage is 60%. Bereken de netto verkoopprijs.
Slide 10 - Open question
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Slide
Slide 13 - Slide
De verkoopprijs bedraagt € 16,52. De btw is 21%. Bereken de consumentenprijs.
Slide 14 - Open question
De inkoopprijs bedraagt € 18. Het opslagpercentage is 40%. De btw is 21%. Bereken de consumentenprijs.
Slide 15 - Open question
Toepassen
Slide 16 - Slide
Zelfstandig werken
Pak je werkwijzer en maak de opdrachten. Kijkna en verbeter je fouten.
Maak de herhalingsopdrachten of plusopdrachten als je klaar bent.
timer
20:00
Slide 17 - Slide
Uitleg
Slide 18 - Slide
KB Integrale kostprijs
De totale kostprijs van een product.
Constante kosten
Variabele kosten
Slide 19 - Slide
KB Constante kosten
Huur van een pand
Kosten voor personeel
Kosten voor duurzame productiemiddelen
Kosten die niet afhankelijk zijn van de productieomvang.
Slide 20 - Slide
KB Variabele kosten
Materiaalkosten
Grondstofkosten
Kosten die wel afhankelijk zijn van de productieomvang.
Slide 21 - Slide
Een timmerbedrijf koopt voor € 800 aan hout.
A
Constante kosten
B
Variabele kosten
Slide 22 - Quiz
Een timmerbedrijf schrijft € 150 af op een bandzaagmachine.
A
Constante kosten
B
Variabele kosten
Slide 23 - Quiz
Een timmerbedrijf betaalt € 40.800 aan loon per jaar.
A
Constante kosten
B
Variabele kosten
Slide 24 - Quiz
KB Integrale kostprijs
Normale productie
Werkelijke productie
Slide 25 - Slide
Wat kan een reden zijn dat de werkelijke productie minder is dan de normale productie?
Slide 26 - Open question
KB Integrale kostprijs
Constante kosten, variabele kosten, normale productie en werkelijke productie.
kostprijs=nc+wv
Slide 27 - Slide
KB Integrale kostprijs
Een timmerbedrijf verwacht de komende jaren 300 tuinhuisjes per jaar te maken. De constante kosten bedragen € 90.000. De variabele kosten bedragen € 128.800. In het eerste jaar was de werkelijke productie 280 tuinhuisjes.
kostprijs=nc+wv
Slide 28 - Slide
KB Break-evenpoint
Aantal verkochte producten waarbij de totale opbrengsten gelijk zijn aan de totale kosten.
Slide 29 - Slide
KB Break-evenpoint
Aantal verkochte producten waarbij de totale opbrengsten gelijk zijn aan de totale kosten.
Slide 30 - Slide
KB Break-evenpoint
Fietsenfabriek Toers heeft per jaar € 495.000 constante kosten. Voor iedere fiets die ze maken, zijn de variabele kosten € 350. Een fiets wordt voor € 800 verkocht.
Leg in je eigen woorden uit wanneer je het break-evenpoint hebt bereikt.
Slide 32 - Open question
De verhuurprijs per dag is € 100. Per auto zijn de totale constante kosten € 8.000 per jaar. De variabele kosten per verhuurdag zijn gemiddeld € 20. De klant betaalt de brandstof zelf. Bereken het break-evenpoint.
Slide 33 - Open question
Toepassen
Slide 34 - Slide
Zelfstandig werken
Pak je werkwijzer en maak de opdrachten. Kijkna en verbeter je fouten.
Maak de herhalingsopdrachten of plusopdrachten als je klaar bent.
timer
20:00
Slide 35 - Slide
Afsluiting
Slide 36 - Slide
De inkoopprijs bedraagt € 280. Het opslagpercentage is 30%. De btw is 21%. Bereken de consumentenprijs.