Bijvoeglijk voltooid deelwoord
De aardappelen zijn aangebrand (voltooid deelwoord).
De aangebrande aardappelen (bijvoeglijk voltooid deelwoord)
Het zakgeld is beloofd (voltooid deelwoord).
Het beloofde zakgeld. (bijvoeglijk voltooid deelwoord)
De wielrenner is gestopt (voltooid deelwoord).
De gestopte wielrenner. (bijvoeglijk voltooid deelwoord)