This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Vorige paragraaf:
Je kunt de belangrijkste inkomsten noemen die een gemeente heeft;
Je kunt oorbeelden noemen van enkele belastinginkomsten van de overheid;
Je kunt het verschil uitleggen tussen directe en indirecte belastingen;
Je kunt enkele niet-belastingontvangsten noemen
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Je bent voor één dag minister van Financiën. Je mag €10 miljard extra uitgeven. Geld naar arme gezinnen, het leger, het onderwijs en de zorg. Waar zou jij het meeste geld aan uitgeven?
Slide 4 - Mind map
Slide 5 - Slide
De derde dinsdag van september is het ....................................
De koning leest dan de ............................. voor. De minister van .................................. presenteert de rijksbegroting en de ..........................................
In de rijksbegroting staan de verwachte ............................... en ............................ voor het komende jaar.
Inkomsten
Troonrode
Financiën
Prinsjesdag
Uitgaven
Miljoenennota
Slide 6 - Drag question
Kies hieronder de twee zinnen die in de Miljoenennota kunnen staan
A
De inkomsten van de overheid zijn €302 miljard
B
De overheid krijgt meer belasting binnen, omdat meer mensen werk hebben
C
De overheid wil meer geld uitgeven om het lerarentekort op te lossen
D
De uitgaven van de overheid zijn komend jaar €310 miljard.
Slide 7 - Quiz
Slide 8 - Slide
Opdracht 4A. Bekijk het overzicht op blz 173 in je boek. Noteer het totaalbedrag van de rijksuitgaven voluit
Slide 9 - Open question
Opdracht 4B. Bereken het totaalbedrag dat de overheid aan sociale zekerheid en zorg uitgeeft
Slide 10 - Open question
Opdracht 4C. Bereken hoeveel procent van de totale rijksuitgaven naar Onderwijs, Cultuur en Wetenschap gaat. Rond af op één decimaal.
Slide 11 - Open question
Opdracht 5. Bekijk nogmaals het overzicht in je boek. Een minister krijgt extra geld om gevangenissen uit te breiden. Bij welk ministerie hoort deze uitgave?
A
Buitenlandse zaken
B
Defensie
C
Infrastructuur en Waterstaat
D
Justitie en Veiligheid
Slide 12 - Quiz
Opdracht 6. Tijdens de corona crisis gaf de overheid extra geld uit om bedrijven, ondernemers en werknemers te steunen. Leg uit waarom veel bedrijven tijdens de corona crisis dit geld van de overheid nodig hadden.
Slide 13 - Open question
Opdracht 6B.1. Tijdens de corona crisis had de overheid hogere/ lagere inkomsten, terwijl de uitgaven hoger/ lager waren.
A
Hogere / lagere
B
Hogere / hogere
C
Lagere / hogere
D
Lagere / lagere
Slide 14 - Quiz
Opdracht 6B.2. De overheid ontving meer / minder belastinggeld, omdat meer / minder mensen werk hadden bedrijven meer / minder winst maakten.
A
Meer, meer, meer
B
Minder, minder, minder
C
Meer, minder, minder
D
Minder, minder, meer
Slide 15 - Quiz
Slide 16 - Slide
Opdracht 7 a. Door te bezuinigen op de uitgaven, kan de overheid een begrotingsoverschot / begrotingstekort voorkomen.
b. Als de verwachte uitgaven lager zijn dan de verwachte inkomsten, dan heeft de overheid een begrotingsoverschot / begrotingstekort
A
Begrotingsoverschot, Begrotingsoverschot
B
Begrotingstekort, Begrotingstekort
C
Begrotingsoverschot, Begrotingstekort
D
Begrotingstekort, Begrotingsoverschot
Slide 17 - Quiz
Opdracht 8, bekijk de bron in je boek op blz. 174 bovenaan. In 2021 verwachte de overheid een begrotingsoverschot / begrotingstekort.
A
Begrotingsoverschot
B
Begrotingstekort
Slide 18 - Quiz
Opdracht 8B. Bereken hoe groot het verwachte overschot of tekort in 2021 was.
Slide 19 - Open question
Het gaat goed met de economie--> ........ --> ....... --> ...... --> meer overheidsinkomsten.
1. Burgers betalen meer loonbelasting en btw
2. Er is meer werk
3. Mensen hebben meer inkomen en kunnen meer uitgeven.
Slide 20 - Drag question
Opdracht 10 Bekijk de bron op blz 174, onderaan. In welk jaar gaf de overheid bijna evenveel geld uit als er binnenkwam?
A
2014
B
2016
C
2018
D
2020
Slide 21 - Quiz
Slide 22 - Slide
Opdracht 11 Welke uitspraak is juist (zijn er 2 goed)
A
Bij een begrotingsoverschot moet de overheid geld lenen
B
De staatsschuld ontstaat doordat de overheid geld leent
C
Over de staatsschuld moet de overheid rente betalen
D
De staatsschuld wordt lager door geld bij burgers te lenen
Slide 23 - Quiz
Maken opdracht 12
timer
3:00
Slide 24 - Slide
Antwoord opdracht 12
A. 502 - 259 = 243 miljard of 243.000.000.000
B. 502.000.000.000 : 17.500.000.000 = €28.686
Slide 25 - Slide
Je kunt nu:
Je weet wat de rijksbegroting en de miljoenennota met elkaar te maken hebben.
Je kunt uitleggen waar de overheid op let als ze geld uitgeeft.
Je kunt uitleggen hoe een begrotingstekort of begrotingsoverschot ontstaat.
Je kunt uitleggen hoe de staatsschuld is ontstaan.