4H - les 10 11 12 objeto directo/ indirecto

Programa
  1. Objeto directo/ indirecto 
  2. Trabajamos
  3. Presentaties
  4. Deberes
Presentaties in de week van 11 maart
1 / 38
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Programa
  1. Objeto directo/ indirecto 
  2. Trabajamos
  3. Presentaties
  4. Deberes
Presentaties in de week van 11 maart

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Beantwoord de onderstaande 2 vragen:


1. Hoe vind ik het lijdend voorwerp in de zin? 


2. Hoe vind ik het meewerkend voorwerp in de zin?
Lijdend + meewerkend vwp

Slide 3 - Slide

Beantwoord de onderstaande 2 vragen:


1. Hoe vind ik het lijdend voorwerp in de zin? 
Het lijdend voorwerp = wie / wat + onderwerp + gezegde.

2. Hoe vind ik het meewerkend voorwerp in de zin?
Het meewerkend voorwerp =  aan wie of voor wie + onderwerp + gezegde én het eventuele lijdend voorwerp.
Lijdend + meewerkend vwp

Slide 4 - Slide

"Ik geef een boek aan Juan"

        een boek = lijd.vw
        aan Juan = meew.vw


Voorbeeld

Slide 5 - Slide

"Ik geef een boek aan Juan"

        een boek = lijd.vw
        aan Juan = meew.vw


Dit kan korter (als je al weet waar het over gaat): 

"Ik geef HET HEM". 
Voorbeeld

Slide 6 - Slide

Wij gaan leren hoe we zinnen korter kunnen maken. Waarom?

- We gebruiken dit (ook in het NL) meer dan we denken
- In teksten komt dit enorm vaak voor en als we dit snappen, begrijpen we meer van de tekst. 

Dan maken we niet meer de fout dat 
¿Me compras una rosa? > IK KOOP een roos betekent. 

Juist = Koop jij een roos VOOR mij?
Lijdend + meewerkend vwp

Slide 7 - Slide

me
te
lo/la
nos
os 
los/las

Lijd.vw             Meew.vw
me
te
le (se)
nos
os 
les (se)

Persoonlijk 
voornaamwoord
Persoonlijk 
voornaamwoord

Slide 8 - Slide

Lijd.vw
me
te
lo/la
nos
os 
los/las

Meew.vw
me
te
le (se)
nos
os 
les (se)

Wederkerende ww
me llamo
te   llamas
se   llama
nos llamamos
os   llamáis
se   llaman

Gustar
me
te
le      +gusta(n)
nos
os 
les

Hoe weet je nu of je te maken hebt met een wederk.ww of een lijdvw/meew.vw?
Persoonlijke vnw

Slide 9 - Slide

Trabajamos
- C5 eje 12 + 13
- dosier de escritura: ejercicio 1a+b, 2, 3
- C4 eje 4 tm 10 + 12-16 + 21a, 22
- voca 3.1 hasta 3.3
- voca 4.1 hasta 4.3
- indefinido regular y irregular punto 1 hasta 3 (oranje boekje)


Slide 10 - Slide

Trabajamos
- C5 eje 14ac + 15
- dosier de escritura: ejercicio 1a+b, 2, 3
- C5 eje 12 + 13
- C4 eje 4 tm 10 + 12-16 + 21a, 22
- voca 3.1 hasta 3.3
- voca 4.1 hasta 4.3
- indefinido regular y irregular punto 1 hasta 3 (oranje boekje)


Slide 11 - Slide

Lijd.vw (ejercicio 1)
Vervang het lijd.vw door het persoonlijk voornaamwoord
  1. ¿Tienes los papeles?                       ……………………………….
  2. ¿Recomienda usted la paella?        ………………………………
  3. ¿Compras el vestido rojo?              ………………………………..
  4. ¿Lees las novelas de Montalbán?    ……………………………….

Slide 12 - Slide

Lijd.vw (ejercicio 2)
Vervang het lijd.vw door het pers.vnw en zet dit op de juiste plaats
  5. Nunca veo a usted por aquí.                …………………………………….
  6. Miriam está arreglando el coche.         …………………………………….
  7. ¡Busca las llaves ahora!                         …………………………………….
  8. Vamos a comprar esa nevera grande.  ...………………………………….

Slide 13 - Slide

Lijd.vw (respuestas 1+2)
Vervang het lijd.vw door het persoonlijk voornaamwoord
  1. ¿Tienes los papeles?                      ¿Los tienes?
  2. ¿Recomienda usted la paella?       ¿La recomienda?
  3. ¿Compras el vestido rojo?             ¿Lo compras?
  4. ¿Lees las novelas de Montalbán?  ¿Las lees?

Vervang het lijd.vw door het pers.vnw en zet dit op de juiste plaats
  1. Nunca veo a usted por aquí.             Nunca lo/la veo.
  2. Miriam está arreglando el coche.      Miriam lo está arreglando. /Miriam está arreglandolo
  3. ¡Busca las llaves ahora!                       ¡Las busca ahora! / ¡Buscalas ahora!
  4. Vamos a comprar esa nevera grande. La vamos a comprar. /  Vamos a comprarla.

Slide 14 - Slide

Lijd.vw (ejercicio 3)
Vervang het lijd.vw door het persoonlijk voornaamwoord en geef op een juiste manier antwoord op de vraag:

  1. ¿Tienes los papeles?                      Sí, ……………………………….
  2. ¿Recomienda usted la paella?       No, ………………………………
  3. ¿Compras el vestido rojo?             Sí, ………………………………..
  4. ¿Lees las novelas de Montalbán?  No, ………………………………

Slide 15 - Slide

Lijd.vw (respuestas)
Vervang het lijd.vw door het persoonlijk voornaamwoord en geef op een juiste manier antwoord op de vraag:

  1. ¿Tienes los papeles?                      Sí, los tengo.
  2. ¿Recomienda usted la paella?       No, no la recomiendo.
  3. ¿Compras el vestido rojo?             Sí, lo compro.
  4. ¿Lees las novelas de Montalbán?  No, no las leo.


Slide 16 - Slide

Meew.vw (ejercicio 1)
Vervang het meew.vw door het persoonlijk voornaamwoord
  1. ¿Has comprado los zapatos a los niños?                    …………………………………..
  2. ¿Has devuelto el coche a tu abuelo?                          …………………………………..
  3. ¿Anna ha dicho a tí la verdad?                                   …………………………………..
  4. ¿Habéis pedido la dirección a la compañera nueva? …………………………………..



Slide 17 - Slide

Meew.vw (ejercicio 1 - antwoorden)
Vervang het meew.vw door het persoonlijk voornaamwoord
  1. ¿Has comprado los zapatos a los niños?   les has comprado los zapatos
  2. ¿Has devuelto el coche a tu abuelo?          le has devuelto el coche
  3. ¿Anna ha dicho a tí la verdad?                   le ha dicho la verdad
  4. ¿Habéis pedido la dirección a la compañera nueva? le habéis pedido



Slide 18 - Slide

Stap 1:  Zoek het lijd.vw (én/of het meew.vw). 
 
Stap 2:  Vervang het lijd.vw (én/of het meew.vw) door het persoonlijke vnm.

Stap 3:  Zet het persoonlijke vnw nu vóór het 1e vervoegde werkwoord 
             (of vastplakken achter een heel werkwoord/gebiedende wijs/gerundio).
Stappenplan
BELANGRIJK:
1. Plek = VÓÓR het 1e VERVOEGDE WERKWOORD
2. Eerst meew.vw (als die er is), daarna lijd.vw
3. Een dubbele 'l' kan niet (bijv: le+lo), dan gebruik je 'se'.
om zinnen korter te maken

Slide 19 - Slide

Maak een korter antwoord met 
lo, la, los, las
Voorbeeld: 
¿Has hecho los deberes para español?
Sí,he hecho los deberes para español.
     
Nieuwe antwoord: Sí, los he hecho.

Slide 20 - Slide

vervang in het antwoord het lijdend voorwerp door:
lo,  la, los, las  (let op de goede plek!)
1. ¿Has escuchado la nueva canción de Daddy Yankee?
    Sí, he escuchado la nueva canción de Daddy Yankee.              

2. ¿Has comido el pastel de chocolate?
    Sí, he comido el pastel de chocolate.




Slide 21 - Slide

¿Has escuchado la nueva canción de Daddy Yankee?
maak af: sí ....

Slide 22 - Open question

¿Has comido el pastel de chocolate?
maak af: Sí,

Slide 23 - Open question

Als je wilt vragen hoe een kledingstuk bij iemand zit zeg je:
A
¿Qué te queda?
B
¿Cómo te queda?

Slide 24 - Quiz

Je bent een trui aan het passen en je wilt zeggen dat hij goed zit
A
Me queda bien
B
Le queda bien

Slide 25 - Quiz

Je bent een broek aan het passen. Je wilt zeggen dat de broek goed zit.
A
Los pantalones me queda bien
B
Los pantalones me quedan bien

Slide 26 - Quiz

Stel je ziet een mooie vestido. Je wilt weten hoe duur de jurk is. Hoe vraag je dat?
A
¿Cuánto cuesta?
B
¿Cuánto costa?
C
¿Cuánto cuestan?
D
¿Cuánto costan?

Slide 27 - Quiz

Stel je ziet een mooi paar zapatos. Je wilt weten hoe duur de schoenen zijn. Hoe vraag je dat?
A
¿Cuánto cuesta?
B
¿Cuánto costa?
C
¿Cuánto cuestan?
D
¿Cuánto costan?

Slide 28 - Quiz

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide

Lijdend Voorwerp
me
te
lo/la
nos
os
los/las

Slide 37 - Slide

Slide 38 - Slide