4V(sp2) Periode 3

Ze werden opgepakt

Período 3
1 / 32
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Ze werden opgepakt

Período 3

Slide 1 - Slide

  • De vergrotende trap (de broek kost meer dan de trui)
  • De vergelijkende trap (de broek kost evenveel als de trui)
  • De overtreffende trap (de broek is het duurst)
  • De absoluut overtreffende trap (de broek is het allerduurst)
Trappen van vergelijking

Slide 2 - Slide

De vergrotende/verkleinende trap
De vergrotende en verkleinende trap:
- Je gebruikt de woorden más (meer) of menos (minder) en zet ze vóór het bijvoeglijk naamwoord.
- Na het bijvoeglijk naamwoord komt het woordje que.
Voorbeelden:
a) Mi casa es más grande que tu casa.
b) Su libro es menos interesante que mi libro. 

Slide 3 - Slide

¡Importante!
De volgende bijvoeglijke naamwoorden zijn onregelmatig in de vergrotende trap:
bueno/a wordt mejor (en dus niet más buen OF más mejor)
malo/a wordt PEOR (en dus niet más mal OF más peor)
Voorbeelden:
Mi hermano es mejor que yo en matemáticas.
(Mijn broer is beter dan ik in wiskunde)

Slide 4 - Slide

De vergelijkende trap
De vergelijkende trap maak je met
  •  TAN (net zo) + bijvoeglijk naamwoord + COMO
  • Werkwoord + TANTO COMO
  • TANTO/A/OS/AS + zelfstandig naamwoord + COMO:


Slide 5 - Slide

De vergelijkende trap
Voorbeelden

  • La falda azul es tan bonita como la roja. De blauwe rok is even mooi als de rode. 
  • Ana trabaja tanto como Pedro. Ana werkt net zoveel als Pedro.
  • Uithoorn no tiene tanto tráfico como A’dam. Uithoorn heeft niet zoveel verkeer 



Slide 6 - Slide

De overtreffende trap
  • EL/LA/LOS/LAS + zelfstandig nw (mag weg worden gelaten als duidelijk is waar het op slaat) + MÁS + bijvoeglijk naamwoord

Anita es guapa. Luisa es guapa. Pero Susana es muy guapa.
Dus: Susana es la (chica) más guapa. (het knapste meisje)

Uitzonderingen!
de beste = el/la mejor       
de slechtste = el/la peor     
de grootste (leeftijd) = el/la mayor   
de kleinste (leeftijd) = el/la menor 

Slide 7 - Slide

De absoluut overtreffende trap
- De overtreffende trap maak je met de woorden ísimo(s) / ísima(s)

Bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden op ísimo drukken een zeer hoge graad van een eigenschap uit, zonder dat er een verwijzing naar of een vergelijking met een andere zaak wordt gemaakt. Deze vorm komt overeen met het Nederlandse  zeer, uiterst, heel erg of een andere versterking. 

Bijvoeglijke naamwoorden die al een sterke eigenschap uitdrukken, zoals enorme, fantástico en excelente, kunnen niet met muy of met –ísimo worden versterkt. In plaats hiervan kan realmente worden gebruikt. 

Slide 8 - Slide

De absoluut overtreffende trap
Voorbeelden:

Frank me regaló un vino muy bueno = un vino buenísimo.
Adriana es una chica muy guapa = una chica guapísima.
Eduardo tiene amigos muy simpáticos = amigos simpatiquísimos.
Estas tareas son muy fáciles = tareas facilísimas.


El concierto fue muy fantástico / fantastiquísimo 🡺 El concierto fue realmente fantástico. 

Slide 9 - Slide

Trappen van vergelijking
Jouw auto is net zo mooi als de mijne.
A
tanto bonito que
B
tan bonito que
C
tan bonito como
D
tanto bonito como

Slide 10 - Quiz

Trappen van vergelijking
Kies de juiste vertaling
Jouw cijfer is beter dan mijn cijfer
A
más buena que
B
mejor que
C
peor que
D
mucho bueno que

Slide 11 - Quiz

Trappen van vergelijking
Kies de juiste vertaling.
Amsterdam is kleiner dan Barcelona.
A
más pequeña que
B
menos pequeña que
C
más grande que
D
menos grande que

Slide 12 - Quiz

Trappen van vergelijking
Kies de juiste vertaling.
Een koffie is net zo duur als een thee.
A
tanto caro como
B
menos caro como
C
más caro que
D
tan caro como

Slide 13 - Quiz

Trappen van vergelijking
Kies de juiste vertaling
Een fiets is minder snel dan een motor.
A
menos rápida que
B
más rápida que
C
menos rápida como
D
tan rápida como

Slide 14 - Quiz

Beantwoord de onderstaande 2 vragen:


1. Hoe vind ik het lijdend voorwerp in de zin? 


2. Hoe vind ik het meewerkend voorwerp in de zin?
Lijdend + meewerkend vwp

Slide 15 - Slide

Beantwoord de onderstaande 2 vragen:


1. Hoe vind ik het lijdend voorwerp in de zin? 
Het lijdend voorwerp = wie / wat + onderwerp + gezegde.

2. Hoe vind ik het meewerkend voorwerp in de zin?
Het meewerkend voorwerp =  aan wie of voor wie + onderwerp + gezegde én het eventuele lijdend voorwerp.
Lijdend + meewerkend vwp

Slide 16 - Slide

"Ik geef een boek aan Juan"

        een boek = lijd.vw
        aan Juan = meew.vw


Voorbeeld

Slide 17 - Slide

"Ik geef een boek aan Juan"

        een boek = lijd.vw
        aan Juan = meew.vw


Dit kan korter (als je al weet waar het over gaat): 

"Ik geef HET HEM". 
Voorbeeld

Slide 18 - Slide

Wij gaan leren hoe we zinnen korter kunnen maken. Waarom?

- We gebruiken dit (ook in het NL) meer dan we denken
- In teksten komt dit enorm vaak voor en als we dit snappen, begrijpen we meer van de tekst. 

Dan maken we niet meer de fout dat 
¿Me compras una rosa? > IK KOOP een roos betekent. 

Juist = Koop jij een roos VOOR mij?
Lijdend + meewerkend vwp

Slide 19 - Slide

me
te
lo/la
nos
os 
los/las

Lijd.vw             Meew.vw
me
te
le (se)
nos
os 
les (se)

Persoonlijk 
voornaamwoord
Persoonlijk 
voornaamwoord

Slide 20 - Slide

Lijd.vw
me
te
lo/la
nos
os 
los/las

Meew.vw
me
te
le (se)
nos
os 
les (se)

Wederkerende ww
me llamo
te   llamas
se   llama
nos llamamos
os   llamáis
se   llaman

Gustar
me
te
le      +gusta(n)
nos
os 
les

Hoe weet je nu of je te maken hebt met een wederk.ww of een lijdvw/meew.vw?
Persoonlijke vnw

Slide 21 - Slide

Stap 1:  Zoek het lijd.vw (én/of het meew.vw). 
 
Stap 2:  Vervang het lijd.vw (én/of het meew.vw) door het persoonlijke vnm.

Stap 3:  Zet het persoonlijke vnw nu vóór het 1e vervoegde werkwoord 
             (of vastplakken achter een heel werkwoord/gebiedende wijs/gerundio).
Stappenplan
BELANGRIJK:
1. Plek = VÓÓR het 1e VERVOEGDE WERKWOORD
2. Eerst meew.vw (als die er is), daarna lijd.vw
3. Een dubbele 'l' kan niet (bijv: le+lo), dan gebruik je 'se'.
om zinnen korter te maken

Slide 22 - Slide

Lijd.vw (ejercicio 1)
Vervang het lijd.vw door het persoonlijk voornaamwoord
  1. ¿Tienes los papeles?                       ……………………………….
  2. ¿Recomienda usted la paella?        ………………………………
  3. ¿Compras el vestido rojo?              ………………………………..
  4. ¿Lees las novelas de Montalbán?    ……………………………….

Slide 23 - Slide

Lijd.vw (ejercicio 2)
Vervang het lijd.vw door het pers.vnw en zet dit op de juiste plaats
  5. Nunca veo a usted por aquí.                …………………………………….
  6. Miriam está arreglando el coche.         …………………………………….
  7. ¡Busca las llaves ahora!                         …………………………………….
  8. Vamos a comprar esa nevera grande.  ...………………………………….

Slide 24 - Slide

Lijd.vw (respuestas 1+2)
Vervang het lijd.vw door het persoonlijk voornaamwoord
  1. ¿Tienes los papeles?                      ¿Los tienes?
  2. ¿Recomienda usted la paella?       ¿La recomienda?
  3. ¿Compras el vestido rojo?             ¿Lo compras?
  4. ¿Lees las novelas de Montalbán?  ¿Las lees?

Vervang het lijd.vw door het pers.vnw en zet dit op de juiste plaats
  1. Nunca veo a usted por aquí.             Nunca lo/la veo.
  2. Miriam está arreglando el coche.      Miriam lo está arreglando. /Miriam está arreglandolo
  3. ¡Busca las llaves ahora!                       ¡Las busca ahora! / ¡Buscalas ahora!
  4. Vamos a comprar esa nevera grande. La vamos a comprar. /  Vamos a comprarla.

Slide 25 - Slide

Meew.vw (ejercicio 1)
Vervang het meew.vw door het persoonlijk voornaamwoord
  1. ¿Has comprado los zapatos a los niños?                    Sí,…………………………………..
  2. ¿Has devuelto el coche a tu abuelo?                          Sí,…………………………………..
  3. ¿Anna ha dicho a tí la verdad?                                   Sí,…………………………………..
  4. ¿Habéis pedido la dirección a la compañera nueva? Sí,…………………………………..



Slide 26 - Slide

Lijd.vw+Meew.vw (ejercicio 1)
Vervang nu het meew.vw én het lijd.vw. door de juiste pers.vnw
  1. ¿Has comprado los zapatos a los niños?                   .…………………………………..
  2. ¿Has devuelto el coche a tu abuelo?                          .…………………………………..
  3. ¿Anna ha dicho a tí la verdad?                                   .…………………………………..
  4. ¿Habéis pedido la dirección a la compañera nueva? .…………………………………..



Slide 27 - Slide

Lijd.vw (ejercicio 3)
Vervang het lijd.vw door het persoonlijk voornaamwoord en geef op een juiste manier antwoord op de vraag:

  1. ¿Tienes los papeles?                      Sí, ……………………………….
  2. ¿Recomienda usted la paella?       No, ………………………………
  3. ¿Compras el vestido rojo?             Sí, ………………………………..
  4. ¿Lees las novelas de Montalbán?  No, ………………………………

Slide 28 - Slide

Lijd.vw (respuestas)
Vervang het lijd.vw door het persoonlijk voornaamwoord en geef op een juiste manier antwoord op de vraag:

  1. ¿Tienes los papeles?                      Sí, los tengo.
  2. ¿Recomienda usted la paella?       No, no la recomiendo.
  3. ¿Compras el vestido rojo?             Sí, lo compro.
  4. ¿Lees las novelas de Montalbán?  No, no las leo.


Slide 29 - Slide

CE = Communicatieve Effectiviteit
Voorbeeldbrieven met focus op CE
Rubriek 4: communicatieve effectiviteit

structuur > alineaindeling (minimaal 3 alinea's: inleiding, middenstuk, afsluiting) verwijzingen, aansluiting zinnen/alinea’s

inhoud > samenhangend geheel, verbindingswrd.,verwijswrd,pakkend,niet-herhalend
woordkeus > verrassend, treffend, gevarieerd

- helder en goed op de lezer gericht schrijft (dus echt communiceert en niet ‘slechts’ de opdracht uitvoert)                  

Slide 30 - Slide

Errores
  1. Me preocupo mucho, soy mareado. 
  2. Ha hecho los deberes.  
  3. Inmediatamente voy a en el tren. 
  4. Yo soy celoso/-a por el vestido. 
  5. Soy miedo por el encuentro. 
  6. Mi madre y yo peleamos, hay no confianza. 
  7. Tu tienes la gripe. 
  8. Mi padre preocupa por mi. 
  9. Tengo una cita con mi novia.
  10. He comprado el vestido nuevo. 
Ik maak me veel zorgen, ik ben duizelig.
Hij maakt huiswerk.
 Ik ga onmiddelijk naar de trein.
Ik ben jaloers op de jurk.
Ik ben bang voor de ontmoeting.
Mijn moeder en ik maken ruzie, er is geen vertrouwen.
Jij hebt de griep.
Mijn vader maakt zich zorgen om mij.
Ik heb een afspraak met mijn vriendje.
Ik heb een nieuwe jurk gekocht. 

Instrucción:      In iedere Spaanse zin/vertaling zit 1 fout. Haal deze eruit.
Tiempo:              8 min
Meta (=doel):    6 respuestas correctas

Slide 31 - Slide

Errores
  1. Soy muy bien. 
  2. En lunes voy a nadar, en martes voy a estudiar. 
  3. Me levanto a las siete horas.  
  4. Las clases empieza a las ocho y media.
  5. Mi casa es no grande.
  6. ¿Que haces tú?
  7. Salgo 6 agosto. 
  8. El apartamento es a 100 metros de la estación. 
  9. No me gusta las vacaciones. 
  10. Vamos con el tren.
  11. Voy a duermo a las 23:00. 
Instrucción:      In iedere Spaanse zin/vertaling zit 1 fout. Haal deze eruit.
Tiempo:              8 min
Meta (=doel):    6 respuestas correctas
Fouten in:
- werkwoorden
- voorzetsels
- vaste constructies in het SP
- woordvolgorde

Slide 32 - Slide