Unit 4 Lesson 7

English
T2
1 / 41
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 3

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

English
T2

Slide 1 - Slide

Planning
1. Praktische zaken
2. Lessonaims check
3. Grammar recap 1
4. Practise
5. Grammar recap 2
6. Newsround / Vocab Check


Slide 2 - Slide

Planning
Proefwerk Unit 4 op school
27/5   Groep 1
3/6     Groep 2

Geen proefwerk?
Voorbereiden op luistertoets

Slide 3 - Slide

Lessonaims Check + Grammar Recap

Slide 4 - Slide

Ik kan de possessive 's' correct toepassen.
A
0-25%
B
25-50%
C
50-75%
D
75-100%

Slide 5 - Quiz

Possessive 's

Slide 6 - Slide

Als je wilt zeggen dat iets van een persoon of dier is, gebruik je
A
's
B
'
C
s
D
of

Slide 7 - Quiz

Een voorbeeld van een zin met 's:

Slide 8 - Open question

Als je wilt zeggen dat iets van een object of land is, gebruik je
A
's
B
'
C
s
D
of

Slide 9 - Quiz

Een voorbeeld van een zin met 'of'

Slide 10 - Open question

Bezit '/'s / of
1. Of = Van
gebruikt om bezit aan te geven bij dingen, plaatsen en landen.

2. ‘S = Van
gebruikt om bezit aan te geven bij mensen & dieren

Slide 11 - Slide

Let op!
Als een woord in meervoud eindigt op een s zet je er alleen een hoge komma achter. 


Bijvoorbeeld:
Boys'
 Boys's 

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Welke zin is juist?
A
This is de car of my father
B
This is my fathers' car.
C
This is my father's car.
D
This is my fathers his car

Slide 14 - Quiz

Schrijf het bezit.
My ... (parents) car is brand new.


Slide 15 - Open question

Ik ken de onregelmatige werkwoorden van dit hoofdstuk
A
0-25%
B
25-50%
C
50-75%
D
75-100%

Slide 16 - Quiz

Onregelmatige werkwoorden

Slide 17 - Slide

Ik begrijp het verschil tussen must / mustn't
A
0-25%
B
25-50%
C
50-75%
D
75-100%

Slide 18 - Quiz

Must vs. mustn't

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Ik begrijp het verschil tussen have to / don't have to
A
0-25%
B
25-50%
C
50-75%
D
75-100%

Slide 21 - Quiz

Have to / don't have to

Slide 22 - Slide

Have to / has to

Moeten

I have to make my homework
She has to clean her room
They have to win this game!


don't have to / doesn't have to

Niet hoeven

I don't have to bring my books 
She doesn't have to go
They don't have to come over

Slide 23 - Slide

Practise
Nog even extra oefenen met grammatica?
*** Practise more *** (per les)

Checken of je alles snapt?
Self test Unit 4 (dit is ook huiswerk)
timer
15:00

Slide 24 - Slide

Grammar recap 2

Slide 25 - Slide

Ik weet wanneer én hoe ik een gerund moet maken
A
0-25%
B
25-50%
C
50-75%
D
75-100%

Slide 26 - Quiz

Gerund

Slide 27 - Slide

Gerund
Werkwoorden na

Begin, start, stop, finish, like, love, enjoy, prefer, hate

krijgen -ing achter het werkwoord

I like eating chocolate after dinner.
We hate leaving them like this.

Slide 28 - Slide

Je mag een Gerund (ww + ing) gebruiken na
A
eat
B
work
C
like
D
play

Slide 29 - Quiz

Achter welke werkwoorden mag je een Gerund (ww + ing) gebruiken?
Gerund
Geen gerund
like
start
plan
walk
learn
hate
finish
promise
prefer
show
love
stop

Slide 30 - Drag question

Ik kan this, that, these en those op de juiste manier gebruiken
A
0-25%
B
25-50%
C
50-75%
D
75-100%

Slide 31 - Quiz

This/that/these/those

Slide 32 - Slide

Aanwijzende voornaamwoorden
Aanwijzende voornaamwoorden

Slide 33 - Slide

This
That

These
Those

Slide 34 - Drag question

Dichtbij: ... dress
A
this
B
that
C
these
D
those

Slide 35 - Quiz

Ver weg: ... dresses
A
this
B
that
C
these
D
those

Slide 36 - Quiz

Use: this, these, that, those:

I want ... books over there.
A
this
B
these
C
that
D
those

Slide 37 - Quiz

Use: this, that, these, those

... colours look beautiful on you!
A
This
B
That
C
These
D
Those

Slide 38 - Quiz

Practise
Nog even extra oefenen met grammatica?
*** Practise more *** (per les)

Checken of je alles snapt?
Self test Unit 4 (dit is ook huiswerk)
timer
15:00

Slide 39 - Slide

Slide 40 - Video

Vocab Check

Slide 41 - Slide