Formuleren hoofdstuk 4 VWO 1

Hallo allemaal, 
Hoe gaat het met jullie? Iedereen gezond thuis? En kun je je nog vermaken?
Ik mis nog huiswerk van een aantal van jullie van vorige week. Zorg dat het in orde komt!
Deze week gaat het over formuleren.
  1. Kijk de video van mij over herhaling woordsoorten
  2. kijk je huiswerk na , zie de bijlage in SOM,
  3. bestudeer de uitleg over formuleren in je boek blz. 122 en 123,
  4. maak de opdrachten in je boek en 
  5. plaats weer een foto van je huiswerk in de laatste sheets.                                                                                                                                                       
  •                                                                                                Veel succes en ... de groetjes van Nelson!

                                                                                                      

1 / 42
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Hallo allemaal, 
Hoe gaat het met jullie? Iedereen gezond thuis? En kun je je nog vermaken?
Ik mis nog huiswerk van een aantal van jullie van vorige week. Zorg dat het in orde komt!
Deze week gaat het over formuleren.
  1. Kijk de video van mij over herhaling woordsoorten
  2. kijk je huiswerk na , zie de bijlage in SOM,
  3. bestudeer de uitleg over formuleren in je boek blz. 122 en 123,
  4. maak de opdrachten in je boek en 
  5. plaats weer een foto van je huiswerk in de laatste sheets.                                                                                                                                                       
  •                                                                                                Veel succes en ... de groetjes van Nelson!

                                                                                                      

Slide 1 - Slide

Herhaling woordsoorten
Zelfstandig werkwoord, koppelwerkwoord en hulpwerkwoord.
Uitleg woordsoorten hfst. 4
Voordat je je huiswerk gaat controleren, luister naar deze les. Heb ik speciaal voor jullie opgenomen! 
Ja, dan hoor je weer eens mijn stem! 
Helpt deze uitleg om de les beter te begrijpen? 

Slide 2 - Slide

START




- je weet wat verwijswoorden zijn

- je weet dat deze, die, dat en dit verwijswoorden zijn

- je weet dat je bij de-woorden de verwijswoorden deze en die gebruikt

- je weet dat je bij het-woorden de verwijswoorden dit en dat gebruikt

- je weet het verschil tussen verwijswoorden naar mannelijke zelfstandige naamwoorden, zoals hij, hem en haar

en

naar vrouwelijke zelfstandige naamwoorden, zoals zij, ze en haar.


formuleren
verwijswoorden

Slide 3 - Slide

Formuleren
Verwijzen naar mannelijke, vrouwelijke en onzijdige woorden




  Hierbij een uitleg met je boek erbij.
Ja, ook een exclusieve opname van mij!

Uitleg Formuleren hfst. 4 door mw. Nass met het boek

Slide 4 - Slide

de-woorden
Een zelfstandig naamwoord waar het lidwoord de bij staat, 
is een mannelijk of vrouwelijk woord 
of een woord in het meervoud. 

Daar kun je naar verwijzen met de 
aanwijzende voornaamwoorden deze en die.



dE eindigt op een E - dezE en diE eindigen ook op een E

Slide 5 - Slide

VERWIJSWOORDEN
Verwijswoorden verwijzen meestal 
naar een woord dat al eerder genoemd is of 
wijzen vooruit naar een woord dat nog genoemd gaat worden.

Slide 6 - Slide

het-woorden
Een zelfstandig naamwoord waar het lidwoord het bij staat, 
is een onzijdig woord. 

Daar kun je naar verwijzen met de 
aanwijzende voornaamwoorden dit en dat.



heT eindigt op een T - dien daT eindigen ook op een T

Slide 7 - Slide

Verwijswoorden - voorbeeld


de-woorden: verwijs met deze of die



het-woorden: verwijs met dit of dat

de-woorden en het-woorden
Deze deur is op slot, maar die daar is wel open.
(de deur)
Dat paard is wild, maar dit hier is rustig.
(het paard)

Slide 8 - Slide

Waar wordt het goede verwijswoord gebruikt?

de aanvoerder
A
deze aanvoerder
B
dit aanvoerder

Slide 9 - Quiz

Waar wordt het goede verwijswoord gebruikt?

de conclusie
A
deze conclusie
B
dit conclusie

Slide 10 - Quiz

Waar wordt het goede verwijswoord gebruikt?

het experiment
A
deze experiment
B
dit experiment

Slide 11 - Quiz

Waar wordt het goede verwijswoord gebruikt?

het publiek
A
deze publiek
B
dit publiek

Slide 12 - Quiz

Waar wordt het goede verwijswoord gebruikt?

de relatie
A
deze relatie
B
dit relatie

Slide 13 - Quiz

Waar wordt het goede verwijswoord gebruikt?

het tekort
A
deze tekort
B
dit tekort

Slide 14 - Quiz

Waar wordt het goede verwijswoord gebruikt?

de tentoonstelling
A
deze tentoonstelling
B
dit tentoonstelling

Slide 15 - Quiz

Waar wordt het goede verwijswoord gebruikt?

het voorwerp
A
deze voorwerp
B
dit voorwerp

Slide 16 - Quiz

Waar wordt het goede verwijswoord gebruikt?

de fakkel
A
dat fakkel
B
die fakkel

Slide 17 - Quiz

Waar wordt het goede verwijswoord gebruikt?

het glazuur
A
dat glazuur
B
die glazuur

Slide 18 - Quiz

Waar wordt het goede verwijswoord gebruikt?

het hulpmiddel
A
dat hulpmiddel
B
die hulpmiddel

Slide 19 - Quiz

Waar wordt het goede verwijswoord gebruikt?

de planeet
A
dat planeet
B
die planeet

Slide 20 - Quiz

Waar wordt het goede verwijswoord gebruikt?

de rijkdom
A
dat rijkdom
B
die rijkdom

Slide 21 - Quiz

Waar wordt het goede verwijswoord gebruikt?

het schema
A
dat schema
B
die schema

Slide 22 - Quiz

Waar wordt het goede verwijswoord gebruikt?

de vriendschap
A
dat vriendschap
B
die vriendschap

Slide 23 - Quiz

Waar wordt het goede verwijswoord gebruikt?

het watermerk
A
dat watermerk
B
die watermerk

Slide 24 - Quiz

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Het centrum van Amsterdam is vannacht erg onrustig geweest; ik heb ....... vanmorgen in de krant gelezen
A
ze
B
hem
C
het
D
haar

Slide 27 - Quiz

Die generatie wil dat er meer met ....... wensen rekening wordt gehouden.
A
hem
B
haar
C
het
D
zijn

Slide 28 - Quiz

Het gemeentebestuur heeft ....... werknemers loonsverhoging beloofd
A
zijn
B
haar
C
hun
D
hen

Slide 29 - Quiz

Hij heeft een rekenmachine voor mij meegebracht, maar ...... werkt niet.
A
het
B
zij
C
hij
D
ze

Slide 30 - Quiz

Is de uitleg zo voldoende duidelijk?
A
Nee
B
Ja
C
Erg duidelijk
D
Superduidelijk!

Slide 31 - Quiz

Aan de slag!
Maak opdracht 1, 2 en 4  op blz. 122 en 123. 
Plaats een foto van je huiswerk op de laatste sheets.

Leeshuiswerk
Via de bibliotheek kun je e-boeken en luisterboeken gratis lenen. Zie de mail van mw. van Leeuwen in SOM. Je hebt voldoende tijd nu om te lezen. Maak er gebruik van!
Voor je tweede boekverslag krijg je iets mee tijd. Tot de meivakantie.

Slide 32 - Slide

Stuur een foto van je gemaakte huiswerk

Slide 33 - Open question

Stuur een foto van je gemaakte huiswerk

Slide 34 - Open question

Stuur een foto van je gemaakte huiswerk

Slide 35 - Open question

Bestudeer nu de theorie bij Formuleren H4

Slide 36 - Slide

Verwijswoorden
Verwijswoorden hebben een belangrijke functie in de zin. Ze voorkomen het onnodig herhalen van woorden en zorgen voor samenhang in een tekst. Je hebt mannelijke, vrouwelijke en onzijdige verwijswoorden. Het is niet altijd duidelijk wat het geslacht van een woord is.

Slide 37 - Slide

De geit gaf melk aan ... welpen.
A
zijn
B
haar

Slide 38 - Quiz

De overheid vaardigde een wet uit waarmee ... de criminaliteit hoopt terug te dringen.
A
hij
B
zij (enkelvoud)
C
hun
D
zij (meervoud)

Slide 39 - Quiz

Toen zij die sport op televisie zagen, wilden zij ... meteen uitproberen.
A
hem
B
haar
C
het
D
hun

Slide 40 - Quiz

Eerst gingen we een stuk fietsen en daarna heb ik met ... gebarbecued.
A
hen
B
hun
C
ons
D
zij

Slide 41 - Quiz

Kan jij dit al?

Slide 42 - Slide