KGT les 74 letterlijk en figuurlijk taalgebruik

Kern les 74
1 / 39
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, mavoLeerjaar 2

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Kern les 74

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Vertel drie dingen die jij gedaan hebt in het weekend. Maar let op! Eén ding is niet echt waar. Dat verzin je maar. Kunnen de anderen raden wat niet waar is?

Slide 3 - Slide

In teksten kom je vaak zinnen met figuurlijke betekenis tegen.


Om teksten goed te kunnen begrijpen, is het belangrijk om figuurlijk taalgebruik te herkennen.


Wanneer je zinnen met een figuurlijke betekenis letterlijk opvat, dan is het moeilijk om de tekst te begrijpen.

Slide 4 - Slide

Bij figuurlijke taal betekent een woord niet precies wat er staat.
.
Voorbeelden:
Hij woont in het hart van de stad.
Het is een beer van een vent.
Door hem ben ik nu mooi de sigaar.
Natalie staat te springen om op vakantie te gaan.


beeldspraak

Slide 5 - Slide

LETTERLIJK


- precies zoals het geschreven is

FIGUURLIJK


- bij wijze van spreken


- er wordt iets anders bedoeld dan er eigenlijk staat


- ook wel beeldspraak genoemd

Slide 6 - Slide

Helaas kwam er geen kip naar de gratis tennisles


LETTERLIJK

Er kwamen geen kippen naar de gratis tennisles



Helaas kwam er geen kip naar de gratis tennisles


FIGUURLIJK

Er kwam helemaal niemand naar de gratis tennisles

Slide 7 - Slide

De conciërge trekt aan de bel.

Wat is de letterlijke betekenis?

Slide 8 - Open question

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Maak de sleepvraag. Je kunt de blauwe hokjes slepen naar de rode hokjes.

Slide 14 - Slide

iemand die ergens langs komt

iemand die in de middeleeuwen van zijn geloof afviel

naar een andere plaats brengen  

iemand die iets huurt

  wat ergens aan toegevoegd is  

klein computerprogramma met een bepaalde functie 

de tool

de bijlage
de huurder

transporteren


de ketter 

de voorbijganger

Slide 15 - Drag question

Kies de zinnen waar figuurlijk taalgebruik in voorkomt.
stopwatch
00:00
A
We zullen deze meneer eens flink aan de tand voelen
B
Waarom doet u dat, u bent toch geen tandarts?
C
Wat bedoelt u ? Ik zie helemaal niets aan uw hoofd.
D
‘Ik krijg een punthoofd van u

Slide 16 - Quiz

Wat betekent:
aan de tand voelen
stopwatch
00:00

Slide 17 - Open question

Wat betekent:
een punthoofd krijgen
timer
1:00

Slide 18 - Open question


Noem de letters van de zinnen die figuurlijk zijn.

Type hoofdletters met een spatie ertussen
timer
1:00

Slide 19 - Open question

Mijn oom rookt als een
timer
1:00
A
paard
B
roos
C
pauw
D
ketter

Slide 20 - Quiz

Zij liet me vallen als een
timer
1:00
A
roos
B
rietje
C
baksteen
D
deur

Slide 21 - Quiz

Die baby slaapt als een
timer
1:00
A
baksteen
B
pauw
C
roos
D
deur

Slide 22 - Quiz

Het hondje staat te trillen als
timer
1:00
A
ketter
B
rietje
C
deur
D
baksteen

Slide 23 - Quiz

Zij is zo trots als een ........


deur, pauw, rietje, baksteen, roos of paard 
timer
1:00

Slide 24 - Open question

Ik heb honger als een...
deur, pauw, rietje, baksteen, roos of paard
timer
1:00

Slide 25 - Open question

Die jongen is zo gek als een
deur, pauw, rietje, baksteen, roos of paard
timer
1:00

Slide 26 - Open question

Hij heeft de wind in de zeilen
timer
1:00
A
Hij gaat slapen
B
Het gaat goed met hem
C
Hij let goed op wat er gebeurt

Slide 27 - Quiz

Hij gaat onder zeil
timer
1:00
A
Hij gaat slapen
B
Het gaat goed met hem
C
Hij let goed op wat er gebeurt

Slide 28 - Quiz

Hij houdt een oogje in het zeil
timer
1:00
A
Hij gaat slapen
B
Het gaat goed met hem
C
Hij let goed op wat er gebeurt

Slide 29 - Quiz

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Stel één vraag over de lesstof die je nog niet helemaal goed hebt begrepen.

Slide 34 - Slide

eind van les 74

Slide 35 - Slide

Figuurlijk taalgebruik

Slide 36 - Slide

Figuurlijk taalgebruik

Slide 37 - Slide

Figuurlijk taalgebruik

Slide 38 - Slide

Het zit hen allemaal mee.
A
Letterlijk taalgebruik
B
Figuurlijk taalgebruik

Slide 39 - Quiz