8. havo K3 L4

Met welk vraagwoord bepaal je het meewerkend voorwerp?
A
wie/wat
B
waarom
C
aan/voor wie
D
wat
1 / 15
next
Slide 1: Quiz
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Met welk vraagwoord bepaal je het meewerkend voorwerp?
A
wie/wat
B
waarom
C
aan/voor wie
D
wat

Slide 1 - Quiz

De vierde naamval noem je ook...
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp

Slide 2 - Quiz

Hij/Hem regel
het onderwerp kun je vervangen door...
A
hij
B
aan/voor hem
C
hem

Slide 3 - Quiz

Hij/Hem regel
het lijdend voorwerp kun je vervangen door...

Slide 4 - Open question

Bananen ist MEIN BRUDER gern.
Mein Bruder ist...
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp

Slide 5 - Quiz

Kaufst du DEN KASE immer auf dem Markt?
Den Käse ist..
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp

Slide 6 - Quiz

welke naamval / uitgang?
Welch... Torte (v) magst du gern?

Slide 7 - Open question

Welche... Pudding (m) sollen wir kaufen?

Slide 8 - Open question

Bekommt ihr (een) Hund?

Slide 9 - Open question

Du oder Sie
je vraagt je tante of ze jou wil helpen

Slide 10 - Open question

du oder Sie
Je besteld eten in een restaurant.

Slide 11 - Open question

(Onze) Oma (v) kommt heute zu Besuch.
A
Unse
B
Unsere
C
Unser
D
Uns

Slide 12 - Quiz

Heute bekommt (iedere) Kind (o) ein Eis.

Slide 13 - Open question

Hast du (deze) Hund (m) schon mal gesehen?

Slide 14 - Open question

(Welke) Schuhgrösse (v) hast du?
A
Jede
B
Solche
C
Welche
D
Diese

Slide 15 - Quiz