Spreken 2.2

Spreken 2.2
Overtuigende presentaties
1 / 10
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 2

This lesson contains 10 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Spreken 2.2
Overtuigende presentaties

Slide 1 - Slide

Inleiding
- Introduceer je onderwerp
- Probeer aan te sluiten bij de ervaringen van het publiek.
- Formuleer je standpunt kort en krachtig. 

Slide 2 - Slide

Wat voor onderwerp zou je kunnen kiezen? Denk aan het goede doel (2F) of de politieke kwestie (3F).

Slide 3 - Open question

Middenstuk
- Benoem je argumenten
- Begin met het belangrijkste argument; zo overtuig je het publiek direct of bouw op naar het belangrijkste argument. 
- Gebruik signaalwoorden om de argumenten op te sommen. 
- Weerleg eventuele tegenargumenten.

Slide 4 - Slide

Bedenk 1 argument bij je onderwerp. Waarom zouden je collega's mee moeten doen (2F)? Waarom is jouw mening de juiste mening (3F)?

Slide 5 - Open question

Bedenk een tegenargument. Waarom zouden je collega's niet mee willen doen (2F)? Wat kan iemand met een andere mening zeggen (3F)?

Slide 6 - Open question

Slot
- Herhaal eventueel de ervaringen uit het begin van de presentatie. 
- Herhaal je standpunt en geef je conclusie. 
- Om je conclusie kracht bij te zetten, kun je een uitsmijter gebruiken; bijvoorbeeld door je publiek een vraag of oproep mee te geven. 

Slide 7 - Slide

Doelen
Meestal is het doel overtuigen. 

Soms moet je doelen combineren:
- bijvoorbeeld eerst informatie geven en dan overtuigen. 
Of overtuigen om mensen te activeren. 
Laat duidelijk merken dat je verschillende doelen hebt, benoem ze in je inleiding en verwerk ze duidelijk in je presentatie. 

Slide 8 - Slide

Voorbereiden
- Vul het spreekschema in. 
Oefen je presentatie zodat je de inhoud goed kent en weet of alles werkt. Let hierbij ook op de tijd. 
Controleer vlak voor je presentatie of je alles hebt, of het presentatieprogramma werkt en of je kaartjes op volgorde liggen. 

Slide 9 - Slide

Beoordelingsaspecten
  • Inhoud
  • tijdsduur
  • samenhang
  • afstemming op doel (overtuigen, eventueel in combinatie met informeren, activeren, adviseren, overhalen)
  • afstemming op publiek
  • woordenschat
  • grammatica 

Slide 10 - Slide