Werkwoorden TT en VT Herhaling 7-8A

• Basisschool
• Groep 7

Werkwoorden/TT-VT

Waarom leren we werkwoordspelling?

Hoe kan je de persoonsvorm in een zin vinden?

Hoe kan je het onderwerp in een zin vinden?

Stappen in de tegenwoordige tijd.

1. Lees de zin.

2. Zoek het onderwerp.

4. Zet de stappen in het schema en controleer.

3.Is het onderwerp enkelvoud of meervoud?

Zijn jullie er klaar voor?!

eten (TT)

De kinderen...............hun lunch snel op.

1. eten
2. eet
3. aten
4. at

rekenen (TT)

Ik...........de moeilijke som uit.

1. rekenen
2. reken
3. rekent
4. rekende

koken (TT)

Lotte..........een heerlijk gerecht.

1. kokt
2. kook
3. kookt
4. koken

zwemmen (TT)
Nikki..........wel 100 baantjes in het bad.

Lachen (TT)
......................jij zo hard om dat grapje?

bouwen (TT)
De kleuter...................een prachtige toren.

gymmen (TT)
De kinderen .........weer in De Rosmolen.

worden (TT)
Oma.............met de taxi naar huis gebracht.

halen (TT)
Ik ..........boodschappen voor de buurvrouw.

oefenen (TT)
De groepen 7 en 8........................ de werkwoorden.

Stappen verleden tijd

1. Lees de zin.

2. Zoek het onderwerp.

6. Zet de stappen in het schema en controleer.

3.Is het onderwerp enkelvoud of meervoud?

4. Haal de -en van het werkwoord. 

5. Zit de laatste letter in 'T KOFSCHIP?

Wat is een sterk werkwoord?

Wat is een zwak werkwoord?

STERK

ZWAK

staan

duiken

optreden

ontbijten

wandelen

fietsen

kijken

bellen

kopen

wonen

Typ de juiste ik-vorm van het werkwoord "zitten".

Typ de juiste ik-vorm van het werkwoord "praten".

Typ de juiste ik-vorm van het werkwoord "zingen".

Waar is het werkwoord goed in de verleden tijd geschreven?

1. Wij bereiden het eten goed.
2. Wij bereden het eten goed.
3. Wij bereidde het eten goed.
4. Wij bereidden het eten goed.

Welke zin is foutloos geschreven?

1. Ik melde de klacht bij het loket.
2. Het mannetje niesde omdat hij verkouden was.
3. De luchtballon zwoof door de lucht.
4. Het jongetje blaasde de pluisjes weg.

Welke zin is foutloos geschreven?

1. Mijn oma durvde met mij in het spookhuis.
2. De advocaat bewijste de onschuld.
3. Lachtten jullie ook om die grap?
4. Las jij vroeger ook al zoveel?

benoemen(VT)
De juf.............Willem tot groepsleider.

vliegen (VT)
Het vliegtuig .......................door de lucht.

glimlachen(VT)
....................de leuke jongen naar het meisje?

Goed geoefend voor vandaag!