La négation

• Frans
• Secundair onderwijs

La négation

In het Nederlands: ontkenning.

Laten we beginnen met een filmpje over 'la négation'. 

Daarin wordt heel eenvoudig uitgelegd

welke ontkennende zinnen je kunt vormen in het Frans.

Dat was eenvoudig, hè!

In de voorbeelden in het filmpje werd telkens

maar één werkwoord gebruikt: 

een zelfstandig werkwoord.

Maar wat als er meerdere werkwoorden zijn...?

Met meerdere werkwoorden bedoel ik zinnen met:

- le passé composé

- le futur antérieur

- le plus-que-parfait

Maar ook zinnen met gewoon veel werkwoorden, zoals:

Je l'ai vu aller se plaindre chez le directeur.

Hoe maak je zulke zinnen ontkennend?

Wel, wat je eerst moet weten,

is dat je de ontkennende structuren

in twee groepen kunt onderverdelen.

GROEP 1

ne ... pas

ne ... plus

ne ... jamais

ne ... rien

GROEP 2

ne ... aucun(e)

ne ... personne

ne ... nulle part

ne ... que

Wat is het verschil?

GROEP 1: de negatie omklemt het eerste werkwoord

(ook als er maar één werkwoord is)

GROEP 2: de negatie omklemt de groep werkwoorden

(ook als er maar één werkwoord is)

Dat klinkt moeilijk...

Wacht, we zullen dat eens duidelijk maken

aan de hand van enkele voorbeelden.

Deze zin bevat een groep van drie werkwoorden:

       Il est venu visiter sa mère.

Als we die zin ontkennend maken met ne ... pas, dan mag  alleen het eerst werkwoord omklemd worden door de negatie.

       Il n'est pas venu visiter sa mère.

WANT: ne ... pas behoort tot GROEP 1.

GROEP 1 (omklemt het eerste werkwoord)

Il n'est jamais venu visiter sa mère.

Je n'avais plus retrouvé mon livre.

Je ne serai pas sortie de la voiture.

Nous n'avons rien vu.

Deze zin bevat een groep van drie werkwoorden:

       Il est venu visiter quelqu'un.

Als we die zin ontkennend maken met ne ... personne, dan moet de volledig groep werkwoorden omklemd worden door de negatie.

       Il n'est venu visiter personne.

WANT: ne ... personne behoort tot GROEP 2.

GROEP 2 (omklemt de hele werkwoordgroep)

Il n'a pu trouver aucun exemplaire du livre.

Je n'avais vu que trois personnes.

Je n'ai pu aller chercher personne.

Nous n'avons été nulle part.

Zit daar een logica in?

- Neen.

Is dat moeilijk?

- Ja.

Zit daar een logica in?

- Neen.

Maar hoe weet ik dan welke negatie

tot welke groep behoort?

- Van buiten leren.

GROEP 1

ne ... pas

ne ... plus

ne ... jamais

ne ... rien

GROEP 2

ne ... aucun(e)

ne ... personne

ne ... nulle part

ne ... que

Maar dat is nog niet alles...

ne ... pas, plus, jamais

Als je een bevestigende zin ontkennend wilt maken

met ne ... pas, ne ... plus, ne ... jamais

EN je bevestigende zin bevat un, une, des, du, de la, de l'

dan worden die lidwoorden vervangen door DE

(behalve met het zelfst. werkwoord être)

(Je hebt misschien al door

dat de groene slides 

het belangrijkst zijn)

Enkele voorbeelden...

Die regel van daarnet klinkt heel ingewikkeld

maar eigenlijk is die heel eenvoudig

als je een paar voorbeelden hebt gezien.

BEVESTIGEND (phrase affirmative)

Ils avaient encore de la peinture.

Mon frère achète toujours des bonbons.

Nous avons trouvé un livre.

Nous avons été les meilleures.

ONTKENNEND (phrase négative)

Ils n'avaient plus de peinture.

Mon frère n'achète jamais 

de bonbons.

Nous n'avons pas trouvé de livre.

Nous n'avons pas été les meilleures.

(zelfst. werkwoord = être, 

weliswaar een vervoegde vorm)

Eens vijf zinnetjes proberen?

Quelle est la forme négative de cette phrase? Tu bois toujours du café.

1. Tu n'as pas bu de café.
2. Tu ne bois jamais du café.
3. Tu n'as bu pas de café.
4. Tu ne bois jamais de café.

Quelle est la forme négative de cette phrase? Nous avons mangé un pizza.

1. Nous n'avons pas mangé de pizza.
2. Nous n'avons mangé pas de pizza.
3. Nous n'avons pas mangé un pizza.
4. Nous n'avons mangé pas un pizza.

Quelle est la forme négative de cette phrase? Il porte des lunettes.

1. Il ne porte pas des lunettes.
2. Il ne porte aucune lunette.
3. Il ne porte pas de lunettes.
4. Il n'a pas porté des lunettes.

Quelle est la forme négative?
J'avais voulu des tickets.

1. Je n'avais jamais voulu des tickets.
2. Je n'avais voulu pas de ticket.
3. Je n'avais pas voulu de ticket.
4. Je n'avais voulu aucun ticket.

Quelle est la forme négative de cette phrase? Ce sont des chiens adorables.

1. Ce ne sont pas de chien adorable.
2. Ce ne sont plus de chiens adorables.
3. Ce ne sont pas de chiens.
4. Ce ne sont pas des chiens adorables.

oké, die laatste was een strikvraag...

"Ce ne sont pas des chiens adorables."

Het zelfst. werkwoord is être (of een vervoegde vorm van être), 

dus je hoeft het lidwoord niet te vervangen door 'de'.

"7 à dire"

De bovenstaande theorie staat iets uitgebreider uitgelegd

in jullie boek op p. 390 en p. 391.

Ik denk dat deze presentatie makkelijker

te begrijpen is, maar studeer wat jij het duidelijkst vindt.

En nu... oefenen!

Ik kan jullie de oefeningen

28, 30, 31, 32 en 33 aanbevelen.

Dan krijg je de bovenstaande theorie al wat in de vingers.

PRETTIG WEEKEND