This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Levensloop H1 t/m H7
Slide 1 - Slide
In een gevangenendilemma ontstaat een uitkomst die voor beide spelers gunstig is
A
Juist
B
Onjuist
Slide 2 - Quiz
Wat is een voorbeeld van een schaars goed en wat is een voorbeeld van een vrij goed?
Vrij Goed
Schaars Goed
Zonlicht
Lesbrief
Willem II shirt
Zuurstof
Slide 3 - Drag question
PSV schaft in de zomer Xavi Simons aan. Dit is een voorbeeld van een.....
A
Consumptie
B
Investering
Slide 4 - Quiz
Een budgetlijn is naar rechts verschoven. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat...
A
Beide producten duurder zijn geworden
B
Een van de producten goedkoper is geworden
C
Beide producten goedkoper zijn geworden
D
Het maandloon lager is geworden
Slide 5 - Quiz
De dominante strategie is de keuze die je maakt na de keuze van de ander
A
Juist
B
Onjuist
Slide 6 - Quiz
Sociale normen en reputatie kunnen ervoor zorgen dat mensen sneller voor een coöperatieve strategie kiezen
A
Juist
B
Onjuist
Slide 7 - Quiz
Tijdens oud en nieuw steken mijn buren vuurwerk af. Ik heb zelf geen vuurwerk gekocht, maar ik geniet wel van het vuurwerk van mijn buren. Dit noem je.....?
Slide 8 - Open question
Een voetbalteam maakt 1-1 in de 85e minuut. De trainer koestert liever het punt in plaats van op zoek te gaan naar de winnende treffer. Deze trainer is dus.....?
Slide 9 - Open question
Averechtse selectie houdt in dat...
A
Goede risico's en slechte risico's zich verzekeren
B
Slechte risico's zich niet verzekeren en er dus alleen goede risico's overblijven
C
Goede risico's zich niet verzekeren en er dus alleen slechte risico's overblijven
D
de premie te laag is
Slide 10 - Quiz
Ik heb de toets van de toetsweek gemaakt. Ik weet wat erin komt, jullie niet. Dit is een voorbeeld van ....?
Slide 11 - Open question
Stelling 1: Eigen risico bestrijdt het moreel wangedrag Stelling 2: Eigen risico bestrijdt averechtse selectie
A
Stelling 1 is juist, Stelling 2 is onjuist
B
Stelling 1 is onjuist,
Stelling 2 is juist
C
Beide stellingen zijn juist
D
Beide stellingen zijn onjuist
Slide 12 - Quiz
Ik doceer aan jullie en jullie moeten goed presteren tijdens de toetsweek. Wie is dan wie?
A
Docent: Agent
Klas: Principaal
B
Docent: Principaal
Klas: Agent
Slide 13 - Quiz
"Je betaalt minder premie bij meer schadevrije jaren" Deze bonus-malus regeling is een vorm van....?
A
Collectieve Dwang
B
Moral Hazard
C
Premiedifferentiatie
D
Eigen Risico
Slide 14 - Quiz
Afgelopen zomer solliciteerde ik op de vacature van docent economie. Ik hoorde bij...
De rente op een hypothecaire lening is een voorbeeld van een....?
A
Heffingskorting
B
Aftrekpost
C
Bijtelling
Slide 17 - Quiz
Het heffingstarief in schijf 1 is 37,1%. Het heffingstarief in schijf 2 is 49,5% Dit is een....
A
Proportioneel Belastingstelsel
B
Progressief Belastingstelsel
C
Degressief Belastingstelsel
Slide 18 - Quiz
Een land voert een progressief belastingstelsel in. Dit leidt tot...
A
Nivelleren en een bollere Lorenzcurve
B
Nivelleren en een plattere Lorenzcurve
C
Denivelleren en een bollere Lorenzcurve
D
Denivelleren en een plattere Lorenzcurve
Slide 19 - Quiz
Sleep de begrippen naar de juiste plek
Stroomgrootheid
Voorraadgrootheid
Maandloon
Schuld aan de bank
Aantal werklozen
Winst
Slide 20 - Drag question
Stelling 1: Onroerende goederen zijn niet verplaatsbare goederen Stelling 2: Een onderpand vergroot het risico voor de verstrekker van de lening
A
Beide stellingen zijn juist
B
Stelling 1 is juist
Stelling 2 is onjuist
C
Stelling 1 is onjuist
Stelling 2 is juist
D
Beide stellingen zijn onjuist
Slide 21 - Quiz
Als iemand een hoge tijdsvoorkeur heeft, zal deze persoon
A
Consumptie naar voren halen en dus sneller lenen
B
Consumptie naar voren halen en dus sneller sparen
C
Consumptie uitstellen en dus sneller lenen
D
Consumptie uitstellen en dus sneller sparen
Slide 22 - Quiz
Als je aandelen bezit, krijg je altijd dividend uitgekeerd
A
Juist
B
Onjuist
Slide 23 - Quiz
Waar zal een risico-avers persoon eerder in beleggen?
A
Aandelen
B
Obligaties
Slide 24 - Quiz
Als het inkomen stijgt met 5% en de prijzen stijgen met 2%, dan...
A
Stijgt de koopkracht met exact 3%
B
Daalt de koopkracht met exact 3%
C
Stijgt de koopkracht met iets minder dan 3%
D
Stijgt de koopkracht met iets meer dan 3%
Slide 25 - Quiz
AOW is hetzelfde als bedrijfspensioen
A
Juist
B
Onjuist
Slide 26 - Quiz
In welk stelsel levert vergrijzing de grootste problemen op met betrekking tot de financiering van de AOW?
A
Omslagstelsel
B
Kapitaaldekkingsstelsel
Slide 27 - Quiz
Wanneer de stijging van de AOW-uitkering (minstens) even groot is als de jaarlijkse loonstijging bij de bedrijven, is de AOW-uitkering....?
Slide 28 - Open question
Wie zijn over het algemeen de nettobetalers van de overdrachten?
A
Jongeren
B
Werkenden
C
Ouderen
Slide 29 - Quiz
Bij het profijtbeginsel betalen de hogere inkomens meer dan de lagere inkomens
A
Juist
B
Onjuist
Slide 30 - Quiz
Drie leerlingen dragen een oplossing aan voor het vergrijzingsprobleem. Welke leerlingen geven een goede oplossing? 1: Verhogen van de AOW-leeftijd 2: Onderdrukken van immigratie 3: Belastingspreiding in de tijd
A
Niemand
B
Leerling 1 en 2
C
Leerling 1 en 3
D
Leerling 1, 2 en 3
Slide 31 - Quiz
In een land is zowel de grijze druk als de groene druk 50%. Welke uitspraak is waar?
A
Elke werkende inwoner is financieel verantwoordelijk voor twee inwoners
B
Het aantal ouderen en jongeren samen is gelijk aan het aantal mensen tussen 20 en 67
C
De jongeren en de ouderen vormen samen 100% van de bevolking
Slide 32 - Quiz
Een via kapitaaldekking gefinancierd pensioen vergt een hoge mate van solidariteit tussen generaties