Unit 1, lesson 2 (2) '22-'23

Lesson 1
  1. WRTS 
  2. Rewind
  3.  Homework check
  4.  Grammar: herhaling & uitleg
  5. Practise
  6.  (home) work
  7.  Looking back
1 / 35
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 4

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Lesson 1
  1. WRTS 
  2. Rewind
  3.  Homework check
  4.  Grammar: herhaling & uitleg
  5. Practise
  6.  (home) work
  7.  Looking back

Slide 1 - Slide


Aan het einde van deze les..
  1. ..weet je hoe je de present perfect moet gebruiken
  2.  ..weet je wat het verschil is tussen de past simple en present perfect.
  3. .. weet je of je de past simple  of  present perfect moet gebruiken in zinnen.

Slide 2 - Slide

timer
5:00

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Wanneer gebruik je de past simple?

Slide 5 - Open question

Schrijf zoveel mogelijk voorbeelden van een bepaling van verleden tijd op.

Slide 6 - Mind map

Welke 2 soorten werkwoorden ken je?

Slide 7 - Open question

Waar moet je op letten als je een zin in de verleden tijd ontkennend maakt?

Slide 8 - Open question

Waar moet je op letten als je een zin in de verleden tijd vragend maakt?

Slide 9 - Open question

3. Homework check

Homework was:
  • Exc. 11 t/m 16 (p.13-p.15)

Please, open your book,
p. 13

Check together:
exc. 15/16

Slide 10 - Slide

Uitleg:
present perfect

Please take out your notebook

Slide 11 - Slide

 Grammar: present perfect
Neem deze zinnen over in je schrift:

  • I have seen that movie before.
  • We have listened to that recording. 
  • She has played football for three years. 
  • He has taken the dog out. 


Slide 12 - Slide


Kijk maar: 

I have seen that movie before.
We have listened to that recording. 
She has played football for three years. 
He has taken the dog out. 
Present perfect:

  • Als er niet precies in de zin staat wanneer iets was. (Dat is niet belangrijk.)
  • Iets is in het verleden begonnen en nu nog altijd bezig.
  • Het resultaat van iets wat is gebeurd is nu zichtbaar.

  • I / you / we / they --> HAVE + voltooid deelwoord
  • He/she/it --> HAS + voltooid deelwoord
  • LET OP --> onregelmatige werkwoorden hebben hun eigen vorm

  • Wanneer?
  • Hoe?

Slide 13 - Slide

Als je iets nog nooit heb gedaan of je hebt iets altijd al willen doen 
ervaringen
is in het verleden begonnen en nog niet afgelopen
dus present perfect

Slide 14 - Slide

before /lately /up till now /for / for how long /just 
already /never /ever /since /so far /yet
signaalwoorden :
(als deze woorden in de zin staan moet je meestal de present perfect gebruiken)

Slide 15 - Slide

Uitzondering
het is wel afgelopen maar je gebruikt toch 
de present perfect

Het is  afgelopen maar het resultaat is belangrijker dan wanneer het is gebeurd.


I have lost my keys.
Je bent niet meer bezig je sleutels te verliezen maar het resultaat ( bv. je kunt je huis niet in) is belangrijker dan wanneer het is gebeurd.

Slide 16 - Slide

(-) ontkennend:

  • I have seen that movie before.
  • (-) I have not seen that movie before.

  • He has taken the dog out. 
  • (-) He has not taken the dog out.

  • Has / have + not + voltooid deelwoord (hasn't / haven't)
(?) vragend:


  • (?) Have I seen that movie before?


  • (?) Has he taken the dog out? 


  • Has / have + onderwerp (wie) + voltooid deelwoord

Slide 17 - Slide

past simple
is het al afgelopen?
nee
present perfect
(have/has volt dw)
ja
staat er in de zin
wanneer het is
gebeurd?
ja
nee
present perfect
(have/has volt dw)
ww + ed /
2e vorm onr

ja
no
No
ja

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

He .........................(come / just) home


A
past simple
B
present perfect

Slide 20 - Quiz

They ...........(buy) their car two years ago
A
past simple
B
present perfect

Slide 21 - Quiz

I ..............(see / not) anyone yet.
A
past simple
B
present perfect

Slide 22 - Quiz

James ...................(find)
your ring in the garden yesterday.
A
past simple
B
present perfect

Slide 23 - Quiz

We ............(prepare / already) dinner.

A
past simple
B
present perfect

Slide 24 - Quiz

Mary .................(win) the lottery last year.
A
past simple
B
present perfect

Slide 25 - Quiz

She .........(to buy) a new car

Slide 26 - Open question

we ...........(to buy) a new car
yesterday

Slide 27 - Open question

He .......(to go) to school

Slide 28 - Open question

They ............(to go) to school
this morning

Slide 29 - Open question

He ......(to get)a ride to school this morning

Slide 30 - Open question

He .... (to get) a ride home

Slide 31 - Open question

He ......(to jump) in a puddle this morning

Slide 32 - Open question

Our cats ........(to sleep) in a box last night

Slide 33 - Open question

5. (Home)work
Let op: aankomende week maak je álle opdrachten online!
Al het hw wordt genoteerd voor maandag 3 oktober.

Friday, Sept. 23rd:
Maken:
  • Unit 1, lesson 2: Exc. 11 t/m 16
  • Unit 1, lesson 2: practise more

Monday, Sept. 26th:
  • Unit 1, lesson 3: exc. 24 t/m 29.2

Tuesday, Sept. 27th:
  • Unit 1, lesson 4: exc. 30 t/m 35
  • Unit 1, lesson 4: exc. 38

Friday, Sept. 30th:
  • Unit 1, exam prep reading

  • Voor jezelf
  • In stilte
  • Tijd tot afsluiting van de les.
  • Muziek mag
  • Klaar? Dan leren via WRTS (linkje in Classroom)

Slide 34 - Slide

Looking back:
In je eigen woorden: Wat is het verschil tussen de past simple en de present perfect?

Slide 35 - Open question