Les 1: Persoonsvorm

Werkwoordspelling
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Werkwoordspelling

Slide 1 - Slide

Deze les
Werkwoordspelling:

Persoonsvorm
Tijdproef
Getalproef







Slide 2 - Slide

Werkwoordspelling

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Hoe vinden we de persoonsvorm?
Het werkwoord dat verandert in een zin heet de persoonsvorm. Dat is belangrijk, want vaak moet je nadenken hoe je het op de juiste wijze moet spellen.

De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
Er zijn drie manieren om de persoonsvorm te vinden. Weet jij welke vormen?

Slide 6 - Slide

Persoonsvorm
We beginnen met enkelvoud en meervoud.
Jan loopt op straat.
Jan is alleen, dus het is enkelvoud.
Jan en Piet lopen op straat.
Jan en Piet zijn samen: dat is meervoud.
Kijk wat er met het werkwoord gebeurt.
`Jan loopt op straat.
Jan en Piet lopen op straat.
Het werkwoord verandert. Loopt wordt lopen als de zin van enkelvoud in meervoud verandert.

Slide 7 - Slide

Tijdproef
Zet de zin in een andere tijd (maak van een zin in de tegenwoordige tijd de verleden tijd en andersom). Het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm.

Joost wil graag een ijsje.                       Tegenwoordige tijd.
Joost wilde graag een ijsje.                 Verleden tijd.

Wil - Wilde = Wil is dus de persoonsvorm.

Slide 8 - Slide

Getalproef
De getalproef: verander het getal (enkelvoud/meervoud) van het onderwerp. Het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm.

- Ik kijk vanavond naar de beste film die ooit gemaakt is.
- Wij kijken vanavond naar de beste film die ooit gemaakt is.

--> Kijk is dus de persoonsvorm

Slide 9 - Slide

Benoem de persoonsvorm
Het schrijven van een betoog vinden ze moeilijk.

Slide 10 - Open question

Volgende week ga ik een laptop kopen.

Slide 11 - Open question

De docent heeft het proefwerk niet nagekeken.

Slide 12 - Open question

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

pvtt
stam: ik-vorm of jij achter het werkwoord
ik loop, ik vind
loop jij, vind jij
stam + t: hij, zij, het en jij voor het werkwoord
hij loopt, jij loopt 
hij vindt, jij vindt
meervoud: wij, jullie, zij
wij lopen, wij vinden

Slide 17 - Slide

pvvt - zwakke werkwoorden 
Enkelvoud: +de of +te
Meervoud: +den of +ten

Er zijn twee manieren om te weten te komen of je te(n) of de(n) schrijft:
- Maak het woord langer. Vaak hoor je of je een d of een t moet schrijven.
- ’t sexyfokschaap (alleen de medeklinkers)
Infinitief van het ww min –en. Zit de laatste letter in ’t sexyfokschaap, dan schrijf je te(n). Zit de laatste letter niet in ’t sexyfokschaap, dan schrijf je de(n).
Voorbeelden:
Zij wuifden naar de kinderen. (wuiven ->  wuiv  -> v zit niet ’t sexyfokschaap, dus een d.

Slide 18 - Slide

pvvt - sterke werkwoorden 
Sterke werkwoorden:
Die veranderen van klank en je schrijft ze zoals je ze hoort.

Voorbeeld:
Ik zwom in de zee.
Zij sloten de deur. 

Slide 19 - Slide

Gebiedende wijs
Een gebiedende geeft een bevel en je schrijft de gw als de stam van het werkwoord (ik-vorm)

Voorbeeld: 
Ga weg.
Ruim je kamer op.
Stop met praten.

Slide 20 - Slide

Infinitief 
Het infinitief is het hele werkwoord. 

Voorbeeld: 
Zij staan op de bus te wachten
 Staan is dus geen infinitief, want dat verandert als je het in een andere tijd zet. Het is dus een pvtt. 

Slide 21 - Slide

Opdracht
Maak:
Opdracht 1:
https://www.cambiumned.nl/oefeningen/oefening-3-persoonsvorm/

Opdracht 2:
https://www.cambiumned.nl/oefeningen/oefening-congruentie/

Opdracht 3:
https://www.cambiumned.nl/oefeningen/oefening-gebiedende-wijs/

Wat was je score?



Slide 22 - Slide

Na de pauze
Opdracht.

Jullie gaan een verhaal schrijven, het maakt niet uit wat, het maakt ook niet uit waarover het gaat. Ik roep van tijd tot tijd spontane woorden door de klas, verwerk deze in je verhaal.


Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide