What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
w/gr/sp. P.4
Woordenschat
In deze paragraaf leer je:
• 25 nieuwe woorden;
• de trappen van vergelijking.
1 / 40
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 2
This lesson contains
40 slides
, with
interactive quizzes
,
text slides
and
1 video
.
Lesson duration is:
35 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Woordenschat
In deze paragraaf leer je:
• 25 nieuwe woorden;
• de trappen van vergelijking.
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Video
Een vergelijking maak je met de woorden
als en dan.
•
Bij de eerste trap gebruik je
als
. Als hoort bij hetzelfde.
Kevin is
net zo groot als
Jordi.
Kevin
is even klein als
Jordi.
Slide 3 - Slide
Bij de tweede trap gebruik je
dan
.
Jordi is groter dan Danny.
Danny is kleiner dan Kevin.
• Bij de derde trap heb je als en dan niet nodig.
Rodney is het grootst. Danny is het kleinst.
Slide 4 - Slide
Dit is de beste manier om kleding in te zamelen. Zo is het heel
A
aanschaffen
B
bekostigen
C
commercieel
D
efficiënt
Slide 5 - Quiz
De provincie Gelderland heette ..........
Gelre. Het is de oude naam.
A
oorspronkelijk
B
ontlopen
C
ongeschikt
D
opbrengst
Slide 6 - Quiz
Boris wil op het feestje niet met Kim praten. Hij probeert haar te.........
A
permitteren
B
verspillen
C
overdrijven
D
ontlopen
Slide 7 - Quiz
De harde wind kan veel schade
A
ontlopen
B
nalaten
C
aanrichten
D
overdrijven
Slide 8 - Quiz
De ............
van de rommelmarkt gaat naar een goed doel.
A
mond-tot -mond reclame
B
reclamecampagne
C
sluikreclame
D
opbrengst
Slide 9 - Quiz
In een testament staat aan wie je wat wilt nalaten.
A
1. achterlaten of geven na een overlijden
B
2. iets niet doen
Slide 10 - Quiz
Mijn oma heeft nagelaten een lot te kopen.
A
1.achterlaten of geven na een overlijden
B
2. iets niet doen
Slide 11 - Quiz
Opa wil zijn boeken nalaten aan zijn kleinzoon.
A
2. iets niet doen
B
1. achterlaten of geven na een overlijden
Slide 12 - Quiz
De spits liet na te scoren in die wedstrijd.
A
1. achterlaten of geven na een overlijden
B
2. iets niet doen
Slide 13 - Quiz
De leraar heeft nagelaten de datum van de toets te noemen.
A
2. iets niet doen
B
1. achterlaten of geven na een overlijden
Slide 14 - Quiz
Grammatica
Slide 15 - Slide
Weten we het nog?
Wat is een......
bijvoeglijk naamwoord (bn)
werkwoord (ww)
zelfstandig naamwoord (zn)
werkwoord (ww)
Slide 16 - Slide
Wat is in deze zin het bn?
De kinderen liepen naar de hoge glijbaan.
A
kinderen
B
liepen
C
glijbaan
D
hoge
Slide 17 - Quiz
Wat is in deze zin het bn?
Daarna klommen ze op de steile trap.
A
daarna
B
steile
C
klommen
D
trap
Slide 18 - Quiz
Wat is in deze zin het BN?
De stoerste kinderen gingen als eerst naar beneden
A
stoerste
B
eerst
C
kinderen
D
gingen
Slide 19 - Quiz
Wat is in deze zin het ZN?
Als het lekker weer is, ga ik naar het zwembad.
A
weer
B
lekker
C
ga
D
zwembad
Slide 20 - Quiz
Wat is in deze zin het ZN?
Ik ga dan snel het koude water in
A
snel
B
koude
C
water
D
ga
Slide 21 - Quiz
Wat is in deze zin het ZN?
Ook mijn beste vrienden gaan dan mee.
A
vrienden
B
gaan mee
C
gaan
D
beste
Slide 22 - Quiz
Wat is in deze zin het WW?
We rennen dan heel hard naar het koude water.
A
heel
B
water
C
koude
D
rennen
Slide 23 - Quiz
Wat zijn in deze zin de werkwoorden (ww)?
wie er als eerste is, heeft gewonnen
A
wie, eerste, heeft
B
heeft, gewonnen
C
is, heeft, gewonnen
D
gewonnen
Slide 24 - Quiz
Wat zijn dit; na, met, naar, op, in, tegen
A
werkwoorden ww
B
zelfstandig naamwoorden zn
C
voorzetsels vz
D
bijvoeglijk naamwoorden bv
Slide 25 - Quiz
Slide 26 - Slide
Wat is de verleden tijd van het woord 'zijn'?
(Wij zijn te laat)
A
waren
B
is
C
ben
D
zijn
Slide 27 - Quiz
Wat is de verleden tijd van het meervoud van 'verwoesten'?
A
verwoesten
B
verwoestte
C
verwoestten
D
verwoest
Slide 28 - Quiz
Wat is de verleden tijd van het woord schrikken?
A
schrikte
B
schrokken
C
schrikken
D
schrik
Slide 29 - Quiz
Wat is de verleden tijd van 'vluchten'
in het meervoud
A
vluchtten
B
vluchtte
C
vluchten
D
vlochten
Slide 30 - Quiz
Wat is het voltooid deelwoord van wassen?
A
waste
B
wasten
C
wast
D
gewassen
Slide 31 - Quiz
Wat is het voltooid deelwoord van 'kopen'?
A
koopt
B
koopte
C
gekocht
D
gekoopt
Slide 32 - Quiz
Wat is het voltooid deelwoord van 'verbranden'?
A
verbrande
B
verbranden
C
verbrand
D
geverbrand
Slide 33 - Quiz
Wat is het voltooid deelwoord van ; betalen'?
A
betaalt
B
betaald
C
gebetaald
D
betalen
Slide 34 - Quiz
Wat is het voltooid deelwoord van 'voorstellen'?
A
gevoorsteld
B
voorstelde
C
voorgestelt
D
voorgesteld
Slide 35 - Quiz
Wat is het voltooid deelwoord van 'missen'?
A
gemist
B
mistte
C
gemisd
D
mist
Slide 36 - Quiz
Wat is goed?
A
damenschoenen
B
damesschoenen
C
dameschoenen
D
damenschoen
Slide 37 - Quiz
Wat is goed?
A
sleutelsbos
B
sleutelbos
C
sleutel-bos
D
bossleutel
Slide 38 - Quiz
Wat is goed?
A
ziek -huis
B
zieken-huis
C
Ziekenhuis
D
Ziekehuis
Slide 39 - Quiz
Wat is goed?
A
benzinenpomp
B
benzinepomp
C
benzine-pomp
D
benzinen- pomp
Slide 40 - Quiz
More lessons like this
M1 l4 Bijvoeglijke naamwoorden
August 2024
- Lesson with
33 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
TV H5 Trappen van vergelijking
April 2022
- Lesson with
18 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 2
spelling hoofdstuk 4, 1KGT
March 2020
- Lesson with
19 slides
Nederlands
Middelbare school
Herhaling 4.3, 4.5 en 4.7 voorbereiding voor de toets
April 2024
- Lesson with
38 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 2
herhaling en oefening spelling vt en vdw (RvL)
March 2024
- Lesson with
31 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k, g, t
Leerjaar 1
De spelling van de werkwoorden
May 2024
- Lesson with
38 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naawoord en bijwoord
May 2021
- Lesson with
22 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
Spelling 4.5
January 2021
- Lesson with
34 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 1