Werkwoordspelling (herhaling)

Werkwoordspelling
Herhaling
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 3,4

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Werkwoordspelling
Herhaling

Slide 1 - Slide

De man heeft ________ (beloven) dat nooit meer te doen.
A
belooft
B
beloofd
C
beloofdt

Slide 2 - Quiz

Het huis ______ (storten) gisteren bijna in.
A
stort
B
storte
C
stortte

Slide 3 - Quiz

Het _______ (regenen) al de hele dag.
A
regent
B
regendt
C
regend

Slide 4 - Quiz

De muren waren erg ________ (verkleuren).
A
verkleurt
B
verkleurd

Slide 5 - Quiz

De mannen _________ (laden) gisteren alle meubels in.
A
laden
B
lade
C
laadden
D
laadde

Slide 6 - Quiz

De spits werd op brute wijze ________ (tackelen).
A
getackelt
B
getackeld
C
getackeldt

Slide 7 - Quiz

Eigenlijk ________ (vinden) hij haar helemaal niet aardig.
A
vindt
B
vind

Slide 8 - Quiz

Nadat hij was _______ (finishen), rende de hardloper een rondje.
A
gefinished
B
gefinishet
C
gefinishd
D
gefinisht

Slide 9 - Quiz

Mijn zusje _______ (vermijden) me toen de hele dag.
A
vermijdt
B
vermijdde
C
vermeed
D
vermijd

Slide 10 - Quiz

De leraar ________ (bevinden) zich op de tweede verdieping.
A
bevind
B
bevint
C
bevindt

Slide 11 - Quiz

Deze krant ________ (hypen) de opening van het nieuwe zwembad.
A
hypet
B
hypd
C
hyped
D
hypt

Slide 12 - Quiz