Nederlands Spelling Verleden tijd

• Hout en meubel
• MBO
• Studiejaar 1

Nederlands Spelling Verleden tijd

Opdracht; welk woord hoort op de puntjes? Kies A, B of C 

Verledentijd

Opdracht; welk woord hoort op de puntjes? Kies A, B of C.

Op het CIOS (verwachten)….. de studenten grote tegenstand.

1. verwachtten
2. verwachten
3. verwachtte

Die spits (scoren)….. 3 doelpunten voor Oranje.

1. scoort
2. scoorde
3. scoordt

Zij (voetballen)….. heel slecht vandaag.

1. voetbalt
2. voetbalte
3. voetbalde

Wij (beleven)….. een super sportweek.

1. beleven
2. beleevden
3. beleefden

De student (vrezen)…. een slecht cijfer voor deze toets.

1. vreest
2. vreesde
3. vreeste

Tijdens de voetbalwedstrijd (zappen)…. zijn moeder naar het journaal.

1. zapde
2. zapte
3. zapdte

Hij (checken)….. de bloeddruk van de hardloper.

1. checkt
2. checkde
3. checkte

De vrouw (staan)…. met een spandoek langs de lijn.

1. stond
2. staad
3. staat

De bondscoach (wedden)…. om de eer.

1. wed
2. wedt
3. wedde

De trainer (vinden)….. dat niet kunnen.

1. vind
2. vond
3. vindt

Midden in de nacht (mishandelen).....de bewoner de inbreker.

1. mishandelde
2. mishandelden
3. mishandeld

Fieke (aaien)....de kat over zijn rug.

1. aait
2. aaide
3. aaiden

We (bezorgen).......het eten tijdens de les.

1. bezorgde
2. bezorgen
3. bezorgden

De aardbeien (groeien)..... goed in de nieuwe kas.

1. groeiden
2. groeide
3. groeidden

Ik (beleven).... een spannend moment toen ik in het vliegtuig zat.

1. beleevde
2. beleefte
3. beleefde

Deze jurk (passen).... mij vorig jaar nog.

1. paste
2. pastte
3. Pastten

Anthony (kneden)..... het deeg voor de pizza gisteren al.

1. knede
2. kneedde
3. kneedden

Tijdens het vorige EK (stranden)......... Nederland in de achtste finale.

1. strandde
2. strande
3. stranden

Twee meiden van 18 (beletten).... de jongen een fiets te stelen.

1. belette
2. belete
3. beletten

Vroeger (geloven)....... we allemaal in Sinterklaas.

1. geloofden
2. geloofde
3. gelovde