Literaire mindmap

3 havo
Fictie - Mindmap 


Literaire begrippen
Nederlands 13 decemeber
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 28 slides, with text slides and 7 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

3 havo
Fictie - Mindmap 


Literaire begrippen
Nederlands 13 decemeber

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
Aan het eind van deze les...
  • weet je wat de literaire begrippen tijd, ruimte, spanning, personages, perspectief,  thema en onderwerp inhouden.
  • kun je in een verhaal herkennen en uitleggen hoe tijd, ruimte, spanning, personages, thema, perspectief en onderwerp terugkomen.
  • Kan je een mindmap maken die je helpt bij de toets.

Slide 2 - Slide

Literaire mindmap
De titel en auteur in het midden en dan werk je met de klok mee:
  1.  Open plek en spanning (12 uur)
  2. Thema en Motieven (1uur)
  3. Ruimte (2uur)
  4. Tijd (4 uur)
  5. Verteller (6 uur)
  6. Personages (8 uur)
  7.  Je mening (10 uur)

Slide 3 - Slide

Regels
  • A3-papier liggend (niet digitaal).
  • Titel in het midden + afbeelding.
  • Dan takken/lijnen om info te ordenen en te structureren. 
  • Elke tak heeft zijn eigen kleur.
  • Gebruik kernwoorden, korte zinnen, beelden en symbolen.
  • Schrijf duidelijk of in blokletters.
  • Werk volgens de uren op de klok.
  • Zorg verder voor je eigen stijl / een stijl die bij je boek past.

Slide 4 - Slide

 1
Open plek en spanning

Slide 5 - Slide

Spanning/open plekken (Manipulatietechnieken)

Open plekken zijn plekken in een verhaal die vragen oproepen bij de lezer. Bepaalde informatie kan tegenstrijdig zijn en de lezer moet er dan achter komen wat juist is. Ook kan een schrijver bepaalde informatie achterhouden.
Een lezer kan zich ook afvragen waarom een personage zich gedraagt zoals hij zich gedraagt. Het zijn dus nog niet ingevulde stukken van een verhaal die je als lezer wil invullen
Open plekken zorgen voor spanning, zorgen ervoor dat een lezer wil weten hoe het verhaal verder gaat.

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

 2
Thema en motieven

Slide 8 - Slide

Motieven
Motieven zijn steeds terugkerende elementen in een verhaal. We onderscheiden drie soorten motieven:
Abstracte motieven (literair historische motieven)
Het gaat hierbij over abstracte (ongrijpbare) begrippen als onmacht, liefde, toeval, eenzaamheid, oorlog.
Leidmotieven
Het gaat hier over terugkerende tastbare zaken. Deze hebben een symbolische betekenis.
Een dobbelsteen (toeval) kan bijvoorbeeld een leidmotief zijn.

Slide 9 - Slide

Thema
Het thema (grondmotief ) is de kortste aanduiding van het centrale probleem waar het verhaal over gaat.
Titelverklaring : De titel zegt vaak iets over het thema. Soms is de titel duidelijk (De aanslag), maar soms zul je verder moeten zoeken om de betekenis te duiden.
Motto: Een motto (vaak een citaat of tekstfragment voor in het boek) geeft de bedoeling van het boek weer. Lang niet elk boek heeft een motto. 


Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

 3
Ruimte

Slide 12 - Slide

Ruimte
Onder de ruimte verstaan we niet alleen de plaats van handeling, maar ook het weer, seizoen, verleden en
toekomst. De ruimte zorgt voor sfeer en spanning. Past de ruimte bij de handeling dan spreek je van overeenkomst tussen ruimte en handeling. Omgekeerd spreek je van contrast tussen ruimte en handeling.

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Video

 4
Tijd

Slide 15 - Slide

Tijd

Een schrijver speelt met de tijd om het verhaal spannend te maken.
Worden de gebeurtenissen in de volgorde verteld waarin ze zich hebben afgespeeld dan noem je het een chronologisch verhaal.
Een flashback onderbreekt de chronologie van een verhaal, is een terugblik in het verleden.
Een flashforward verwijst naar iets wat nog te gebeuren staat.
Als de schrijver stukken tijd samenvat in een aantal woorden spreek je van

Slide 16 - Slide

tijd
tijdverdichting.
Je spreekt van een tijdsprong als de schrijver periodes overslaat (regels wit) en daar geen woorden aan besteedt.
Laat de schrijver de gebeurtenissen langer duren dan ze normaal aan tijd gekost zouden hebben dan maakt hij gebruik van tijdvertraging.
De vertelde tijd geeft aan hoelang de gebeurtenissen hebben geduurd (uren, dagen, jaren…).
De verteltijd is de tijd die schrijver nodig heeft om het verhaal te vertellen ( je drukt de verteltijd uit in regels, pagina’s).

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Video

 5
Verteller

Slide 19 - Slide

Verteller
Perspectief en verteller
We onderscheiden de volgende perspectieven:
Ik-perspectief
Er is een ik-figuur die beschrijft wat hij meemaakt of heeft meegemaakt. De ik-figuur is tevens
de ik-verteller.


Slide 20 - Slide

Verteller
Personaal (hij/zij-) perspectief
Er is een hij- of zij-figuur door wiens ogen je de gebeurtenissen meemaakt. Je hebt hier te maken
met een hij/zijverteller (= personale verteller)

Alwetend of auctoriaal perspectief
De alwetende (auctoriale) verteller neemt niet deel aan de handeling en geeft commentaar op de gebeurtenissen.

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Video

 6
Personages

Slide 23 - Slide

personages
Hoofd- en bijfiguren zijn personages in een roman of verhaal. We maken onderscheid tussen karakters (round characters) en types (flat characters).
Stel vast wie/wat de belangrijkste hoofdperso(o)n(en) en bijperso(o)n(en) zijn. Wat zijn hun onderlinge relaties? Beschrijf zowel het uiterlijk als innerlijk. Als een hoofdpersoon niet uitnodigt tot identificatie spreek je van een antiheld. Van een karakter kom je veel over zijn gevoelens en gedachten te weten. Een karakter maakt een ontwikkeling door. Types leer je oppervlakkig kennen en vooral het uiterlijk wordt beschreven.

Identificatie (je kunnen inleven in de hoofdfiguur) is erg belangrijk voor de spanning in een verhaal.

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Video

 7
Je mening geven

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Video

Literaire mindmap
De titel en auteur in het midden en dan werk je met de klok mee:
  1.  Open plek en spanning (12 uur)
  2. Thema en Motieven (1uur)
  3. Ruimte (2uur)
  4. Tijd (4 uur)
  5. Verteller (6 uur)
  6. Personages (8 uur)
  7.  Je mening (10 uur)

Slide 28 - Slide