Literaire mindmap

Fictie - Mindmap 


Literaire begrippen
Nederlands 11 decemeber
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 19 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Fictie - Mindmap 


Literaire begrippen
Nederlands 11 decemeber

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Literaire mindmap
De titel en auteur in het midden en dan werk je met de klok mee:
  1.  Verhaallijn (12 uur)
  2. personages (1uur)
  3. Plot (einde) (3 uur)
  4. Perspectief (5 uur)
  5. Tijd (6 uur)
  6. Ruimte (8 uur)
  7.  Thema (9 uur)
  8. Mening(10 uur)

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Regels
  • A3-papier liggend (niet digitaal).
  • Titel in het midden + afbeelding.
  • Dan takken/lijnen om info te ordenen en te structureren. 
  • Elke tak heeft zijn eigen kleur.
  • Gebruik kernwoorden, korte zinnen, beelden en symbolen.
  • Schrijf duidelijk of in blokletters.
  • Werk volgens de uren op de klok.
  • Zorg verder voor je eigen stijl / een stijl die bij je boek past.

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Thema
Het thema is de kortste aanduiding van het centrale probleem waar het verhaal over gaat.
Titelverklaring : De titel zegt vaak iets over het thema. Soms is de titel duidelijk (De aanslag), maar soms zul je verder moeten zoeken om de betekenis te duiden.
Voorbeelden van thema's zijn: liefde, dood, opgroeien, geluk, rouwverwerking, schuld(gevoelens), dood en veiligheid.



Slide 4 - Slide

This item has no instructions

 
Ruimte

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Ruimte
Onder de ruimte verstaan we niet alleen de plaats (schoolgebouw, dorpje, New York) van handeling, maar ook het weer, seizoen, verleden en toekomst. 
De ruimte zorgt voor sfeer en spanning. 



Slide 6 - Slide

This item has no instructions

 
Tijd

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Tijd

Een schrijver speelt met de tijd om het verhaal spannend te maken.
Worden de gebeurtenissen in de volgorde verteld waarin ze zich hebben afgespeeld dan noem je het een chronologisch verhaal.
Een flashback onderbreekt de chronologie van een verhaal, is een terugblik in het verleden.
Een flashforward verwijst naar iets wat nog te gebeuren staat.
Als de schrijver stukken tijd samenvat in een aantal woorden spreek je van

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

tijd
tijdverdichting.
Je spreekt van een tijdsprong als de schrijver periodes overslaat (regels wit) en daar geen woorden aan besteedt.
Laat de schrijver de gebeurtenissen langer duren dan ze normaal aan tijd gekost zouden hebben dan maakt hij gebruik van tijdvertraging.
De vertelde tijd geeft aan hoelang de gebeurtenissen hebben geduurd (uren, dagen, jaren…).
De verteltijd is de tijd die schrijver nodig heeft om het verhaal te vertellen ( je drukt de verteltijd uit in regels, pagina’s).

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Perspectief 
Verteller

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Verteller
Perspectief en verteller
We onderscheiden de volgende perspectieven:
Ik-perspectief
Er is een ik-figuur die beschrijft wat hij meemaakt of heeft meegemaakt. De ik-figuur is tevens
de ik-verteller.


Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Verteller
Personaal (hij/zij-) perspectief
Er is een hij- of zij-figuur door wiens ogen je de gebeurtenissen meemaakt. Je hebt hier te maken
met een hij/zijverteller (= personale verteller)

Alwetend of auctoriaal perspectief
De alwetende (auctoriale) verteller neemt niet deel aan de handeling en geeft commentaar op de gebeurtenissen.

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

 

Personages

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

personages
Hoofd- en bijfiguren zijn personages in een roman of verhaal. 
We maken onderscheid tussen karakters (round characters) en types (flat characters).
Stel vast wie/wat de belangrijkste hoofdperso(o)n(en)  zijn. 
Wat zijn hun onderlinge relaties? Beschrijf zowel het uiterlijk als innerlijk.  


Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Open of gesloten einde

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

 
Je mening geven

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Uitleg beoordelingswoorden
Wat je van een verhaal/boek vindt, is heel persoonlijk. Een verhaal doet iets met je of juist niet.

Als je uitlegt wat er met je gebeurt als je ene verhaal leest, dan gebruik je beoordelingswoorden
grappig
droevig
herkenbaar
onbekend
vlot verteld
langdradig
verrassend
voorspelbaar

Slide 17 - Slide

Tijdens deze fase van de les controleer je of leerlingen het leerdoel van de les hebben behaald.


Literaire mindmap
De titel en auteur in het midden en dan werk je met de klok mee:
  1.  Verhaallijn (12 uur)
  2. personages (1uur)
  3. Plot (einde) (3 uur)
  4. Perspectief (5 uur)
  5. Tijd (6 uur)
  6. Ruimte (8 uur)
  7.  Thema (9 uur)
  8. Mening(10 uur)

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Slide 19 - Slide

This item has no instructions