This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Welkom!
Slide 1 - Slide
Even voorstellen!
Slide 2 - Slide
Wat ga je deze les leren? Korte startopdracht Uitleg Online oefenen Miniquiz (klassikaal) Evalueren
Slide 3 - Slide
Wat ga je vandaag leren?
Uitleggen waarom je signaalwoorden in een tekst gebruikt.
Zes alineaverbanden noemen en herkennen.
Per alineaverband twee signaalwoorden noemen.
Signaalwoorden herkennen in een tekst.
Wat ga je leren?
Slide 4 - Slide
Startopdracht (6 min.)
1. Leg in tweetallen de alinea's in de juiste volgorde (3 min.)
2. Wissel je antwoorden evt. uit met een ander tweetal (1 min.).
3. Klassikaal de juiste combinatie bespreken (2 min.).
Startopdracht (6 min.)
Slide 5 - Slide
1. Leg in tweetallen de losse alinea's in de juiste volgorde (3 min.)
2. Wissel je antwoorden uit met een ander tweetal (1 min).
3. Klassikaal de juiste combinaties bespreken (2 min).
Wat is de juiste volgorde?
Waarom deze opdracht?
Nabespreking
Slide 6 - Slide
Wat is een verband in de tekst?
In een tekst sluiten zinnen en alinea's op een bepaalde manier bij elkaar
Zo kan in een zin een uitspraak staan en daar in de volgende zin een voorbeeld bij worden gegeven. Je spreekt dan van zinsverband. Er kan ook veen verband bestaan tussen alinea's
Bij ieder verband horen verschillende signaalwoorden. een signaalwoord geeft als het ware een seitnje aan de lezer: let op, nu komt er een voorbeeld of een uitleg.
In een tekst sluiten zinnen en alinea's op een bepaalde manier bij elkaar
Zo kan in een zin een uitspraak staan en daar in de volgende zin een voorbeeld bij worden gegeven. Je spreekt dan van zinsverband.
Er kan ook een verband bestaan tussen alinea's (alineaverband).
Bij ieder verband horen verschillende signaalwoorden. Een signaalwoord geeft als het ware een seintje aan de lezer: let op, nu komt er een voorbeeld of een uitleg!
Wat is een verband in een tekst?
Slide 7 - Slide
'Eerst ga je naar platform 9 3/4. Vervolgens ga je door de muur. Daarna pak je de trein.'
Slide 8 - Slide
1. Het chronologisch verband
De gebeurtenissen worden in de juiste tijdsvolgorde beschreven
Let op de volgende signaalwoorden: vroeger, later, nu, eerst, daarna, vervolgens, nadat en dadelijk.
Let ook op jaartallen!
Slide 9 - Slide
'Om te beginnen at ik een hamburger. Daarnaast kreeg ik een milkshake. Bovendien heb ik nog een ijsje op.'
Slide 10 - Slide
2. Het opsommend verband
Bij een opsommend verband worden zaken/dingen achter elkaar genoemd.
Let op de volgende signaalwoorden:
ten eerste / tweede/ derde,
om te beginnen,ook, daarnaast, ten slotte.
Slide 11 - Slide
'Er zijn gerechten waarbij witte rijst gewoon hóórt. Denk aan een gevulde Mexicaanse burrito of een Indische curry.'
Slide 12 - Slide
3. Het toelichtend verband
In de alinea wordt extra informatie gegeven over een (deel)onderwerp, vaak in de vorm van een voorbeeld.
Je herkent dit verband aan de signaalwoorden: bijvoorbeeld, zoals, zo, neem nou.., denk aan...
Slide 13 - Slide
'Ik heb goed geleerd voor de toets, maar ik heb een onvoldoende gehaald.'
Slide 14 - Slide
4. Het tegenstellend verband
Bij een tegenstellend verband worden in de tekst tegenovergestelde dingen genoemd.
Je herkent dit verband aan de signaalwoorden: maar, hoewel, toch, echter, tegenover, aan de ene kant..., aan de andere kant...
Slide 15 - Slide
'Ik wil heel graag een voldoende halen, want dan krijg ik van mijn vader een tientje.'
Slide 16 - Slide
5. Het redengevend verband
Een redengevend verband geeft aan waarom iemand iets doet of vindt.
Let daarbij op de volgende signaalwoorden: omdat, daarom, dus, want, de reden hiervoor is.
Slide 17 - Slide
'Roos heeft de hele week geleerd voor de proefwerkweek. Zij zal dus wel een voldoende halen.'
Slide 18 - Slide
6. Het concluderend verband
Uit een aantal uitspraken eerder in de tekst wordt een conclusie getrokken.
Let daarbij op de volgende signaalwoorden: dus, kortom, concluderend, dat houdt in..