,,

Lezen: Les 3 (28/9)

Welkom!

Ga rustig zitten, pak je leesboek en start met lezen!
timer
15:00
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom!

Ga rustig zitten, pak je leesboek en start met lezen!
timer
15:00

Slide 1 - Slide

Lesdoelen

Uitleg tekstverbanden



Oefenen

Evalueren


Let op: er staan scans in SOM!

  • Herhaling lj 1
  • Drie nieuwe verbanden

Slide 2 - Slide

Lesdoelen

Aan het eind van deze les..

  • ... kun je tekstverbanden herkennen a.d.h.v. signaalwoorden.
  • ... heb je je kennis van de tekstverbanden uit leerjaar 1  
         opgefrist. 
  • ... kun je het redengevend verband, concluderend verband en oorzakelijk verband in een tekst herkennen.

Slide 3 - Slide

Wat is een verband in de tekst?
  • In een tekst sluiten zinnen en alinea's op een bepaalde manier bij elkaar  

  • Zo kan in een zin een uitspraak staan en daar in de volgende zin een voorbeeld bij worden gegeven. Je spreekt dan van zinsverband. Er kan ook veen verband bestaan tussen alinea's

  • Bij ieder verband horen verschillende signaalwoorden. een signaalwoord geeft als het ware een seitnje aan de lezer: let op, nu komt er een voorbeeld of een uitleg.
  • In een tekst sluiten zinnen en alinea's op een bepaalde manier bij elkaar   
  • Zo kan in een zin een uitspraak staan en daar in de volgende zin een voorbeeld bij worden gegeven. Je spreekt dan van zinsverband
  • Er kan ook een verband bestaan tussen alinea's: het alineaverband.
  • Bij ieder verband horen verschillende signaalwoorden. Een signaalwoord geeft als het ware een seintje aan de lezer: let op, nu komt er een voorbeeld of een uitleg!
Wat is een verband in een tekst?

Slide 4 - Slide


'Eerst ga je naar platform 9 3/4. Vervolgens ga je door de muur. Daarna pak je de trein.'

Slide 5 - Slide

1. Het chronologisch verband
  • De gebeurtenissen worden in de juiste tijdsvolgorde     beschreven

  • Let op de volgende signaalwoorden: vroeger, later, nu, eerst daarna, vervolgens, nadat en dadelijk

  • Let ook op jaartallen!

Slide 6 - Slide



'Om te beginnen at ik een hamburger. Daarnaast kreeg ik een milkshake. Bovendien heb ik nog een ijsje op.'

Slide 7 - Slide

2. Het opsommend verband
  • Bij een opsommend verband worden zaken/dingen achter       elkaar genoemd.

  • Let op de volgende signaalwoorden: 
       ten eerste / tweede/ derde
       om te beginnen, ook, daarnaast,  ten slotte.

Slide 8 - Slide



'Er zijn gerechten waarbij witte rijst gewoon hóórt. Denk aan een gevulde Mexicaanse burrito of een Indische curry.'

Slide 9 - Slide

3. Het toelichtend verband
  • In de alinea wordt extra informatie gegeven over een   (deel)onderwerp, vaak in de vorm van een voorbeeld.

  • Je herkent dit verband aan de signaalwoorden: bijvoorbeeld, zoals, zo, neem nou.., denk aan...


Slide 10 - Slide


'Ik heb goed geleerd voor de toets, maar ik heb een onvoldoende gehaald.'

Slide 11 - Slide

4. Het tegenstellend verband
  • Bij een tegenstellend verband worden in de tekst       tegenovergestelde dingen genoemd.

  • Je herkent dit verband aan de signaalwoorden: maar, hoewel, toch, echter, tegenover, aan de ene kant..., aan de andere kant...


Slide 12 - Slide


'Ik wil heel graag een voldoende halen, want dan krijg ik van mijn vader een tientje.'

Slide 13 - Slide

5. Het redengevend verband
  • Een redengevend verband geeft aan waarom iemand iets     doet of vindt.

  • Let daarbij op de volgende signaalwoorden: omdat, daarom, dus, want, de reden hiervoor is.


Slide 14 - Slide


'Roos heeft de hele week geleerd voor de proefwerkweek. Zij zal dus wel een voldoende halen.'

Slide 15 - Slide

6. Het concluderend verband
  • Uit een aantal uitspraken eerder in de tekst wordt een     conclusie getrokken.

  • Let daarbij op de volgende signaalwoorden: dus, kortom, concluderend, dat houdt in..  


Slide 16 - Slide


'Het stormde vandaag. Daardoor raakte de fietser van de weg.'

Slide 17 - Slide

7. Het oorzakelijk verband
  • Er wordt een uitspraak die een oorzaak bevat. Daarna wordt meestal het gevolg genoemd.

  • Let daarbij op de volgende signaalwoorden: doordat, daardoor, als gevolg van.., het gevolg is.., dankzij, dat komt door.., dus*.


Slide 18 - Slide

Chronologisch 
Opsommend
Tegenstellend
Toelichtend
Redengevend
Concluderend
Allereerst
Hoewel
Zoals
Omdat
Dus
Ook
Ten tweede
Maar
Bijvoorbeeld
Kortom
Intussen
Daarom

Slide 19 - Drag question

Zelf aan de slag
Maken: H2 Lezen,  opdr. 1,2, 4 en 5.

Ben je klaar?
1. Kijk je werk zorgvuldig na + verbeter waar nodig.
2. Huiswerk ander vak afmaken.
3. Leren toets / lezen.


Slide 20 - Slide

Welk signaalwoord geeft een opsomming aan?
A
maar
B
omdat
C
ook
D
daarom

Slide 21 - Quiz

Welk signaalwoord geeft een toelichtend verband aan?
A
kortom
B
met andere woorden
C
daarnaast
D
omdat

Slide 22 - Quiz

Om welk verband gaat het?

'Mijn broer wil graag een racefiets. Hij zal dus moeten sparen.'
A
Tegenstellend
B
Opsommend
C
Redengevend
D
Concluderend

Slide 23 - Quiz

Om welk verband gaat het?

Voor dat tentamen had ik een slecht cijfer, omdat ik niet goed had geleerd.
A
Opsommend
B
Toelichtend
C
Redengevend
D
Concluderend

Slide 24 - Quiz

Bij welk antwoord staan alléén signaalwoorden voor opsomming?

A
ten tweede, maar, vervolgens
B
zoals, daarnaast, ten derde
C
omdat, dus, om te beginnen
D
ook, bovendien, ten eerste

Slide 25 - Quiz

Welk(e) signaalwoord(en) van het tekstverband toelichting zie je in de zin?

De huizenmarkt zit in de slop, dat wil zeggen dat er weinig huizen worden verkocht op dit moment.
A
dat
B
op dit moment
C
dat wil zeggen
D
in de slop

Slide 26 - Quiz


  • Wat heb je vandaag geleerd?


  • Welke opdrachten heb je gekozen?

  • Heb je nog vragen?



Evaluatie

Slide 27 - Slide