Een persoonsvorm is een
werkwoord in de zin en kan van
tijd en van
getal veranderen.
Tijd: Ik eet een broodje. - Ik at een broodje.
Getal: Ik eet een broodje - Wij eten een broodje.
Soms staan er twee (of meer) werkwoorden in de zin. Het woord dat verandert is de persoonsvorm.
Ik heb een broodje gegeten - Ik had een broodje gegeten.
Ik heb een broodje gegeten. - Wij hebben een broodje gegeten.