TV 1T H4 Mannelijke/vrouwelijke/onzijdige woorden

1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Lesdoel
In deze les: 
Kun je de verwijswoorden de/deze/die en het/dit/dat herkennen. 
Kun je in een zin de juiste verwijswoorden invullen. 

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide




het-woorden 

dat, dit 

het --> dat + dit





De-woorden 
 
die, deze

de --> die + deze
Onzijdig
Mannelijk/vrouwelijk

Slide 4 - Slide

Welke verwijswoorden gebruik je voor 'het boek'?
A
deze, die
B
deze, dat
C
dit, dat
D
die, dit

Slide 5 - Quiz

Welke verwijswoorden gebruik je voor 'de verloting'?
A
deze, die
B
deze, dat
C
dit, dat
D
die, dit

Slide 6 - Quiz

Welke verwijswoorden gebruik je voor 'het kind'?
A
deze, die
B
deze, dat
C
dit, dat
D
die, dit

Slide 7 - Quiz

De jongen ..... met Ilona zit te kletsen, heet Leonardo.
A
dat
B
dit
C
die
D
deze

Slide 8 - Quiz

Het jongetje .... zijn knuffel kwijt was, kon niet slapen.
A
dat
B
dit
C
die
D
deze

Slide 9 - Quiz

Waar is mijn fiets? ..... staat buiten.
A
die
B
dat
C
deze
D
dit

Slide 10 - Quiz

De open dag ... ik heb bezocht, was interessant.
A
dat
B
die
C
wat
D
deze

Slide 11 - Quiz

Het kleed ..... daar ligt, is van mijn moeder geweest.
A
wat
B
die
C
wie
D
dat

Slide 12 - Quiz

In welke zin is het juiste verwijswoord gebruikt?
A
We gingen een film kijken, die zij niet leuk vond.
B
We gingen een film kijken, dat zij niet leuk vond.
C
We gingen een film kijken, wat zij niet leuk vond.
D
Wij gingen een film kijken, deze zij niet leuk vond.

Slide 13 - Quiz

Bij onzijdige woorden gebruik je de verwijswoorden 'dit' en 'dat'.
A
juist
B
onjuist

Slide 14 - Quiz

In welke zin is het juiste verwijswoord gebruikt?
A
Ik haalde een hoog cijfer, die ik goed kon gebruiken
B
Ik haalde een hoog cijfer, dat ik goed kon gebruiken.
C
Ik haalde een hoog cijfer, deze ik goed kon gebruiken.
D
Ik haalde een hoog cijfer, dit ik goed kon gebruiken.

Slide 15 - Quiz


Wanneer schrijf je dat en
wanneer die?

Slide 16 - Mind map

Wat heb je geleerd?

Slide 17 - Mind map

Slide 18 - Slide