De standaard zin
begint met het volgende onderdeel:
1. Subject (onderwerp) noun(s)
Een onderwerp kan een persoon zijn (I, he, she, Peter, Suus etc.)
Een onderwerp kan een ding zijn (tree, book, house, phone etc.)
Een onderwerp kan een naam zijn (Paris, Germany, Aloyssius etc.)
Deze staan vooraan in de zin: Aloyssius is closed due to Corona.