Grammatica oefenen unit 4

Lesdoel: Jullie kennen alle grammatica onderdelen van Unit 4
Programma:
  • Grammatica oefenen in deze LessonUp

Klaar?
  • Zelf leren voor de toets
  • Elkaar overhoren (stilletjes)
1 / 50
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 50 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Lesdoel: Jullie kennen alle grammatica onderdelen van Unit 4
Programma:
  • Grammatica oefenen in deze LessonUp

Klaar?
  • Zelf leren voor de toets
  • Elkaar overhoren (stilletjes)

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Leg in je eigen woorden uit wat tag questions zijn

Slide 3 - Open question

Sleep de juiste tag questions bij de goede zinnen
He is very handsome,
She is very annoying,
I'm very funny,
They aren't paying attention,
You are not waiting for your mom,
You haven't seen this film,
Jenny eats a cheese sandwich,
I'm never on time,
The bus stop is over here,
isn't he?
isn't she?
aren't I?
are they?
are you?
have you?
doesn't she?
am I?
isn't it?

Slide 4 - Drag question

Maak de zin af met de juiste tag question:
She is from a small town in China,

Slide 5 - Open question

Maak de zin af met de juiste tag question:
They aren't on their way already,

Slide 6 - Open question

Maak de zin af met de juiste tag question:
We're late again,

Slide 7 - Open question

Maak de zin af met de juiste tag question:
Julie isn't an accountant,

Slide 8 - Open question

Maak de zin af met de juiste tag question:
The weather is really bad today,

Slide 9 - Open question

Maak de zin af met de juiste tag question:
She doesn't work in a hotel,

Slide 10 - Open question

Maak de zin af met de juiste tag question:
You don't like spicy food,

Slide 11 - Open question

Maak de zin af met de juiste tag question:
She studies very hard every night,

Slide 12 - Open question

Maak nu zelf een zin met een tag question. Zorg voor een positieve hoofdzin en een negatieve tag question.

Slide 13 - Open question

Maak nu zelf een zin met een tag question. Zorg voor een positieve hoofdzin en een negatieve tag question.

Slide 14 - Open question

Vul in hoe jij er in staat:
Ik begrijp de grammatica van de tag question
๐Ÿ˜’๐Ÿ™๐Ÿ˜๐Ÿ™‚๐Ÿ˜ƒ

Slide 15 - Poll

Vul in hoe jij er in staat:
Ik denk dat ik de grammatica van de tag quetions goed kan maken op de toets
๐Ÿ˜’๐Ÿ™๐Ÿ˜๐Ÿ™‚๐Ÿ˜ƒ

Slide 16 - Poll

Slide 17 - Video

Leg in je eigen woorden uit wanneer je much en wanneer je many gebruikt

Slide 18 - Open question

Geef 3 voorbeelden van telbare woorden (in het Engels)

Slide 19 - Open question

Geef 3 voorbeelden van ontelbare woorden (in het Engels)

Slide 20 - Open question

Slide 21 - Slide

Vul de juiste in:
How ____ players are in a handball team?
A
much
B
many

Slide 22 - Quiz

Vul de juiste in:
How ____ pocket money do you get per week?
A
much
B
many

Slide 23 - Quiz

Vul de juiste in:
How ____ time is left?
A
much
B
many

Slide 24 - Quiz

Vul de juiste in:
How ____ sisters does Ella have?
A
much
B
many

Slide 25 - Quiz

Vul de juiste in:
How ____ coins did you find yesterday?
A
much
B
many

Slide 26 - Quiz

Vul de juiste in:
How ____ water is in this bottle?
A
much
B
many

Slide 27 - Quiz

Vul de juiste in:
How ____ crosswords did she solve correctly?
A
much
B
many

Slide 28 - Quiz

Vul de juiste in:
How ____ milk do they have for breakfast?
A
much
B
many

Slide 29 - Quiz

Vul de juiste in:
___ men turned up for work that day.
A
Few
B
Little

Slide 30 - Quiz

Vul de juiste in:
I know ____ people who have had the same problem.
A
A few
B
A little

Slide 31 - Quiz

Vul de juiste in:
I had ____ difficulty explaining the problem to her.
A
Little
B
A little

Slide 32 - Quiz

Vul de juiste in:
Would you like ____ cheese to go with that wine?
A
A few
B
A little

Slide 33 - Quiz

Vul in hoe jij er in staat:
Ik begrijp de grammatica van much and many
๐Ÿ˜’๐Ÿ™๐Ÿ˜๐Ÿ™‚๐Ÿ˜ƒ

Slide 34 - Poll

Vul in hoe jij er in staat:
Ik denk dat ik de grammatica van much and many goed kan maken op de toets
๐Ÿ˜’๐Ÿ™๐Ÿ˜๐Ÿ™‚๐Ÿ˜ƒ

Slide 35 - Poll

Slide 36 - Video

Wanneer gebruik je de future?

Slide 37 - Open question

Vertel in je eigen woorden het verschil tussen will/shall en to be going to

Slide 38 - Open question

Wanneer gebruik je shall?

Slide 39 - Open question

Vul de juiste vorm van de future in:
There's someone at the door. I ____ (to get) it!
A
will get
B
am going to get
C
are going to get
D
is going to get

Slide 40 - Quiz

Vul de juiste vorm van de future in:
I ____ (to be) there by four o'clock I promise.
A
am going to be
B
are going to be
C
is going to be
D
will be

Slide 41 - Quiz

Vul de juiste vorm van de future in:
Have you got any plans for tomorrow? - Yes, I ____ (to visit) my grandparents.
A
will visit
B
is going to visit
C
am going to visit
D
are going to visit

Slide 42 - Quiz

Vul de juiste vorm van de future in en leg uit waarom je die vorm hebt ingevuld:
Why do you want so many oranges? - I ____ (to make) orange juice.

Slide 43 - Open question

Vul de juiste vorm van de future in en leg uit waarom je die vorm hebt ingevuld:
Why is she learning Spanish? - She ____ (to travel) to Spain.

Slide 44 - Open question

Vul de juiste vorm van de future in en leg uit waarom je die vorm hebt ingevuld:
I think I ____ always love that woman.

Slide 45 - Open question

Vul de juiste vorm van de future in en leg uit waarom je die vorm hebt ingevuld:
Look at those dark clouds. It ____ (to rain).

Slide 46 - Open question

Vul de juiste vorm van de future in en leg uit waarom je die vorm hebt ingevuld:
____ we eat burgers or pizza?

Slide 47 - Open question

Vul de juiste vorm van de future in en leg uit waarom je die vorm hebt ingevuld:
I ____ (to leave) in five minutes.

Slide 48 - Open question

Vul in hoe jij er in staat:
Ik begrijp de grammatica van de future
๐Ÿ˜’๐Ÿ™๐Ÿ˜๐Ÿ™‚๐Ÿ˜ƒ

Slide 49 - Poll

Vul in hoe jij er in staat:
Ik denk dat ik de grammatica van de future goed kan maken op de toets
๐Ÿ˜’๐Ÿ™๐Ÿ˜๐Ÿ™‚๐Ÿ˜ƒ

Slide 50 - Poll