H3 week 25 Lezen

dinsdag 22 juni

H3e: les 1
1 / 33
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

dinsdag 22 juni

H3e: les 1

Slide 1 - Slide

toetsstof Nederlands
paragrafen Lezen van hfdst 1 t/m 6 
leer de theorie van elk hoofdstuk

oefentoets komt binnenkort als bijlage in SOM te staan

Slide 2 - Slide

vandaag
- toets inzien & vragen stellen: 5 minuten voor einde les
- bespreken & nakijken hfdst 5 Lezen opdracht 2 
                 > vraag 8 t/m 14 blz 140 (huiswerk)
- gezamenlijk maken & bespreken: startopdracht Lezen hfdst 6 (blz 168) +
   bespreken theorie >  functiewoorden (2) blz 168

start huiswerk: opdracht 1 Lezen hfdst 6 blz 168 + 169

Slide 3 - Slide

hoofdstuk 6
functiewoorden (2); blz 168 + 169
afweging
anekdote
definitie
nuancering
tegenwerping
vraagstelling

Slide 4 - Slide

startopdracht blz 168
lees tekst 1 van startopdracht en bedenk wat het onderwerp zou kunnen zijn van deze tekst.

Slide 5 - Slide

startopdracht: wat zou het onderwerp kunnen zijn van deze tekst?

Slide 6 - Open question

start huiswerk
opdracht 1 Lezen hfdst 6 blz 168 + 169

Slide 7 - Slide

woensdag 23 juni

H3e: les 2

Slide 8 - Slide

vandaag
- bespreken & nakijken opdracht 1 Lezen hfdst 6 blz 168 + 169
- start huiswerk: maken opdracht 2 Lezen hfdst 6 blz 169 + 170 
      alle vragen bij tekst 'kun je strafschoppen trainen?'

Slide 9 - Slide

donderdag 24 juni

H3e: laatste les

Slide 10 - Slide

vandaag
- binnenkort een oefentoets (inclusief antwoorden) als 
   bijlage in SOM
- nakijken: opdracht 2 Lezen hfdst 6 blz 169 + 170 / penalty Koeman
- quizvragen spreekwoorden & woordenschat
                           succes in de toetsweek & fijne vakantie!

Slide 11 - Slide

Welk spreekwoord zien we hier ?
A
Onder de grond kijken.
B
Je kop in het zand steken.
C
Zand happen.
D
Het hoofd koel houden.

Slide 12 - Quiz

Welk spreekwoord hoort
bij het volgende plaatje
A
De appel valt niet ver van de boom
B
een appeltje voor de dorst
C
Met jou heb ik nog een appeltje te schillen
D
wie appelen vaart die appelen eet

Slide 13 - Quiz

Wat betekent het spreekwoord:
Een oogje op iemand hebben
A
Als je heel erg verliefd bent op iemand, dan zie je alleen de leuke dingen van die persoon. En niet de slechte of minder leuke dingen.
B
Als je een relatie wilt met iemand en je vraagt dit aan die persoon, maar de andere persoon wil dit niet
C
Als je lekker eten voor een man maakt, wordt hij sneller verliefd op jou.
D
Iemand heel erg leuk vinden, verliefd zijn op iemand.

Slide 14 - Quiz

Welk spreekwoord zie je hier?
A
Kat in 't bakkie.
B
Een kat in de zak kopen.
C
Een kat uit de zak kopen.
D
Een kat in de zak verkopen.

Slide 15 - Quiz

Wat betekent het spreekwoord 'Het kwartje is gevallen'?
A
het is doorgedrongen wat eigenlijk al lang duidelijk was
B
Het maakt niet uit hoe je aan je geld komt, als je het maar hebt.
C
Het is onzeker hoe de zaak zal aflopen
D
Meteen weer uitgeven wat je verdient.

Slide 16 - Quiz

Wat is de betekenis van het spreekwoord:
Met lange tanden eten?
A
Met tegenzin iets eten.
B
Ziek zijn.
C
Een opschepper.
D
Weinig geld hebben.

Slide 17 - Quiz

Spreekwoord/uitdrukking:

Zij sprong voor mij in de bres.
A
Ze liep in de weg
B
Ze praatte door mij heen
C
Ze schrok van mij
D
Ze ging mij helpen

Slide 18 - Quiz

Wat betekent het spreekwoord 'geld over de balk smijten'?
A
geld verspillen
B
het doet er niet toe wat het kost
C
het is doorgedrongen wat eigenlijk al lang duidelijk was
D
Het is onzeker hoe de zaak zal aflopen

Slide 19 - Quiz

Wat is de betekenis van het spreekwoord:
In je hemd staan?
A
Geen geld hebben.
B
Voor gek staan.
C
Bang zijn.
D
Geen geheimen hebben.

Slide 20 - Quiz

Welk spreekwoord zie je hier?
A
De hond in de pan vinden
B
De hond eet alles op
C
De hond aan het aanrecht vinden
D
De hond in de pot vinden

Slide 21 - Quiz

Wat betekent het spreekwoord 'geen cent te makken hebben'?
A
geld opleveren
B
geld verspillen
C
helemaal geen geld hebben
D
het doet er niet toe wat het kost

Slide 22 - Quiz

Welk spreekwoord zie je hier?
A
door dik en dun
B
zwart op wit
C
van top tot teen
D
zonder kop of staart

Slide 23 - Quiz

Wat betekent het spreekwoord 'een duit in het zakje doen'?
A
Een bijdrage leveren
B
geld opleveren
C
geld verspillen
D
helemaal geen geld hebben

Slide 24 - Quiz

Jongerentaal wordt gekenmerkt Door een eigen woordenschat. Welk onderstaand woord is het oudst?
A
Cool
B
Chill
C
Gaaf
D
Onwijs

Slide 25 - Quiz

Wat betekent het spreekwoord 'Het is een dubbeltje op zijn kant'?
A
Het maakt niet uit hoe je aan je geld komt, als je het maar hebt.
B
Meteen weer uitgeven wat je verdient
C
Veel geld uitgeven
D
Het is onzeker hoe de zaak zal aflopen

Slide 26 - Quiz

Woordenschat:
Wat betekent amicaal?
A
overdreven
B
vriendschappelijk
C
vijandig
D
verliefd

Slide 27 - Quiz

Welk aspect van de taal
verandert het snelst?
A
Spelling
B
Woordenschat
C
Uitspraak
D
Grammatica

Slide 28 - Quiz

woordenschat
Wat betekent belemmeren?
timer
0:10
A
verhinderen
B
zeuren
C
remmen
D
jaloers zijn

Slide 29 - Quiz

woordenschat:
Wat is een ander woord voor "realistisch"?
A
vreemd
B
echt
C
sterk
D
anders

Slide 30 - Quiz

woordenschat
Wat betekent belemmeren?
A
verhinderen
B
zeuren
C
remmen
D
jaloers zijn

Slide 31 - Quiz

Een kind van 7 jaar oud kent 5000-7000 woorden. Een deel van zijn woordenschat leert hij door zelf te lezen of door voorlezen. Hoe groot is dit percentage ongeveer?
A
50
B
60
C
70
D
80

Slide 32 - Quiz

Hoe groot moet je woordenschat zijn om je later zelfstandig te kunnen redden?
A
7.000 woorden
B
12.000 woorden
C
20.000 woorden
D
60.000 woorden

Slide 33 - Quiz