Tu connaîtra le verbe connaître (et reconnaître, paraître, apparaître et disparaître) au présent, imparfait, passé composé, futur simple et futur proche.
Tu pouras utiliser le futur simple des verbes (source C) et le futur proche.
Tu apprendras les verbes N/F: werken, zijn, hebben, doen/maken, gaan, kunnen, willen, komen, moeten en kennen (met zijn gelijkende werkwooren.
1- lisez et apprenez la conjugaison du verbe connaître (source G).
2- révisez la théorie du futur et du futur proche ( source C)
4- révisez les exercices 13 t/m 15 en 26.
1 / 15
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3
This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
les verbes du chapitre trois
Buts de la leçon:
Tu connaîtra le verbe connaître (et reconnaître, paraître, apparaître et disparaître) au présent, imparfait, passé composé, futur simple et futur proche.
Tu pouras utiliser le futur simple des verbes (source C) et le futur proche.
Tu apprendras les verbes N/F: werken, zijn, hebben, doen/maken, gaan, kunnen, willen, komen, moeten en kennen (met zijn gelijkende werkwooren.
1- lisez et apprenez la conjugaison du verbe connaître (source G).
2- révisez la théorie du futur et du futur proche ( source C)
4- révisez les exercices 13 t/m 15 en 26.
Slide 1 - Slide
reconnaître
présent. je .......ik herken
passé composé .......ik heb herkend
imparfait.......ik herkende
futur proche....ik ga herkennen
futur simple....ik zal herkennen
Slide 2 - Slide
reconnaître- herkennen
ik herken- je reconnais
ik heb herkend- j'ai reconnu
ik herkende- je reconnaissais
ik ga herkennen- je vais reconnaître
ik zal herkennen- je reconnaîtrai
Slide 3 - Slide
Wat is de juiste vorm van het werkwoord "connaitre" in de futur simple?
A
Je connaîtrai
B
Je connaîtrais
C
Je suis connu
D
Je connaissais
Slide 4 - Quiz
Wat is de juiste vorm van het werkwoord "connaître" in de futur simple?
A
tu connaîtrais
B
tu connaîtrai
C
tu connaîtras
D
tu connaîtra
Slide 5 - Quiz
Wat betekent disparaître? Hoe ziet de nous vorm eruit in de présent?
Slide 6 - Open question
Wat betekent paraître? Geen de vous vorm in de passé composé.
Slide 7 - Open question
la réponse
Herkennen
Ils reconnaîtront
Wat betekent reconnaître? Hoe ziet de zij vorm eruit in de futur?
Slide 8 - Mind map
Wat betekent apparaître?
Slide 9 - Open question
Wat is de théorie van de futur?
A
Sujet+infinitif+uitgang van avoir
B
Sujet+infinitif- er +uitgang van avoir
Slide 10 - Quiz
Quelles sont les formes du futur ?
A
ai-as-a-avons-ez-ont
B
ai-as-a-ons-avez-ont
C
ai-as-a-ont-ez-ons
D
ai-as-a-ons-ez-ont
Slide 11 - Quiz
Belangrijk voor het maken van de futur proche. Quelles sont les formes du verbe aller au présent (écris le sujet : je ) ?
Slide 12 - Open question
Weet je ook wat de vorm is van het onreglmatige werkwoord avoir in de futur? Probeer te vertalen in het Frans: Welke vakken zal je hebben volgend jaar?
Slide 13 - Open question
bestudeer nu de onregelmatige werkwoorden in bron C en hun stam voor het vormen van de futur simple.
être
avoir
faire
aller
pouvoir
vouloir
venir
devoir...
bekijk de opdrachten 13,14 en 26
Slide 14 - Slide
Wat kun je goed en waar heb je vragen over.. schrijf op