4H - Herhaling van stof voor de vakantie (deel 1)

Welkom 4H!
Deze les: Herhaling dubbelop & verwijswoorden
Werk de oefeningen zelfstandig door en stel vragen via Zoom in de chat/hardop. 
1 / 40
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom 4H!
Deze les: Herhaling dubbelop & verwijswoorden
Werk de oefeningen zelfstandig door en stel vragen via Zoom in de chat/hardop. 

Slide 1 - Slide

Welke vijf dubbelopfouten heb je in de lessen voor de vakantie geleerd?

Slide 2 - Open question

Hij beseft zich niet wat hij daar zijn vrienden mee aandoet.
A
Dubbelop
B
Pleonasme
C
Contaminatie
D
Tautologie

Slide 3 - Quiz

Welke dubbelop?
Misschien dat ik morgen mogelijk nog even langs kom.

Slide 4 - Open question

1. Dubbelop
- Onjuiste herhaling
- Tautologie
- Pleonasme
- Contaminatie
- Dubbele ontkenning

Slide 5 - Slide

Dubbelop 1/2
Onjuiste herhaling: een vast voorzetsel twee keer gebruiken
      vb. Je klasgenoten gaan zich aan die opmerkingen van jou steeds meer aan ergeren.
          Moet zijn: Je klasgenoten gaan zich aan die opmerkingen van jou steeds meer ergeren.

Tautologie: twee keer hetzelfde zeggen met verschillende woorden
    vb. Plotseling zakte het te strak gespannen volleybalnet ineens naar beneden.
          Moet zijn: Plotseling zakte het te strak gespannen volleybalnet naar beneden.

Pleonasme: een deel van de betekenis van het woord (woordgroep) wordt nogmaals gegeven
   vb. Waarom heeft die stomme sufferd dat tijdens de les gedaan?
        Moet zijn: Waarom heeft die sufferd dat gedaan?

Slide 6 - Slide

Dubbelop 2/2
Contaminatie: twee woorden of uitdrukkingen worden verward en fout gebruikt.
     vb. uitprinten, overnieuw, nachecken, omhoog stijgen
        Moet zijn: uitdraaien/printen, opnieuw/over, nakijken/checken, omhoog gaan/stijgen

Dubbele ontkenning: in zinnen met een ontkennend werkwoord, wordt nog een ontkenning  
                                             toegevoegd
    vb. De trainer raadt ons af voorlopig niet te gaan hardlopen.
        Moet zijn: De trainer raadt ons aan voorlopig niet te gaan hardlopen. (aanraden)
                              De trainer raadt ons af voorlopig te gaan hardlopen. (afraden)

Slide 7 - Slide

Hoe pak je het aan?
1. Zoek naar een dubbele ontkenning of onjuiste herhaling

2. Heb je geen dubbele ontkenning of onjuiste herhaling gevonden? Ga dan op zoek naar de andere drie vormen van dubbelop: tautologie, pleonasme en contaminatie. Een grote woordenschat helpt hier.
3. Moeilijk? Maak voor jezelf een lijst met vaak gemaakte fouten!

Slide 8 - Slide

Om welke dubbelopfout gaat het in deze zin?

Er zijn diverse tips die helpen voor het leren voor een proefwerkweek, zoals bijvoorbeeld ruim op tijd beginnen.
A
Onjuiste herhaling
B
Tautologie
C
Pleonasme
D
Contaminatie

Slide 9 - Quiz

We moeten in ieder geval voorkomen dat zij niet in dit huis komen wonen.
Tautologie
A
Storende herhaling
B
Dubbele ontkenning
C
Tautologie
D
Contaminatie

Slide 10 - Quiz

De reizigers vrezen dat de plannen van de NS op een teleurstelling zullen uitmonden.
A
Tautologie
B
Pleonasme
C
Contaminatie
D
Dubbele ontkenning

Slide 11 - Quiz

Bij een contaminatie gaat het om een samenvoeging van meerdere uitdrukkingen.
A
Juist
B
Onjuist
C
Onjuist, 1 uitdrukking
D
Onjuist, altijd 3 uitdrukkingen

Slide 12 - Quiz

Ik snap de theorie van verwijswoorden en kan deze toepassen.
A
Eens
B
Oneens

Slide 13 - Quiz

12

Slide 14 - Video

01:22
Het centrum, … niet ver weg is, heeft ... deuren nog gesloten.
A
dat, haar
B
dat, zijn
C
dit, haar
D
dit, zijn

Slide 15 - Quiz

02:08
Vul in: Europa heeft ... beleid aangepast.
A
zijn
B
haar

Slide 16 - Quiz

03:15
Het leukste ... ik vandaag geleerd heb, is juist verwijzen in een zin :)
A
Dat
B
Wat

Slide 17 - Quiz

05:35
Wat is, in eigen woorden, een voornaamwoordelijk bijwoord?

Slide 18 - Open question


Kies de juiste verwijswoorden.
Deze / Dit familie woont op een schip dat / die helemaal is opgeknapt.
A
Deze - dat
B
Deze - die
C
Dit - dat
D
Dit - die

Slide 19 - Quiz

'Dat ik topman werd van AkzoNobel, is het beste ... me ooit is overkomen', zei Hans.
A
wat
B
dat

Slide 20 - Quiz

Welke bewering klopt?
A
Naar de-woorden verwijs je met 'deze' en 'die'.
B
Naar het-woorden verwijs je met 'deze' en 'die'.
C
Naar de-woorden verwijs je met 'dit' en 'dat'.
D
Naar het-woorden verwijs je met 'dit' en 'die'.

Slide 21 - Quiz


Kies de juiste verwijswoorden.
Deze / Dit mantelzorger zorgt voor mijn 80-jarige buurvrouw, dat / die blind is.
A
Deze - dat
B
Deze - die
C
Dit - dat
D
Dit - die

Slide 22 - Quiz

Kijk, daar lopen die Duitse toeristen
... ik jullie gisteren vertelde dat ze in het Hilton Hotel logeren.
A
waarover
B
over wie
C
met wie
D
waarmee

Slide 23 - Quiz

05:15
Kies het juiste verwijswoord.
De apotheek kon niet voldoen aan de vraag van … klanten.
A
haar
B
hen
C
hun
D
zijn

Slide 24 - Quiz

05:15
Toen de leden van de Raad van Elf verschenen, gaf de burgemeester ___________ de sleutel van Breda.
A
hen
B
hun

Slide 25 - Quiz

05:15
Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Het drumstel is van Davids vader, 

maar ________ gebruikt ________ niet meer.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 26 - Drag question

03:15
Het schilderij .... je hebt opgehangen, hangt scheef.
A
Wat
B
Dat
C
Dit
D
Deze

Slide 27 - Quiz

03:15
Kies het juiste antwoord: ... is het allermoeilijkste ... ik ooit heb gedaan.
A
dat/ dat
B
wat / dat
C
wat / wat
D
dat / wat

Slide 28 - Quiz

02:08
De mediatheek van school heeft ______ boeken vernieuwd.
A
zijn
B
haar

Slide 29 - Quiz

02:08
De bewonersvereniging viert dit jaar ___ vijfjarig bestaan.
A
haar
B
zijn

Slide 30 - Quiz

01:22
Het team heeft ... tactiek gewijzigd.
A
hun
B
haar
C
zijn

Slide 31 - Quiz

Het muziekstukje ... werd uitgevoerd.
A
dat
B
wat
C
die
D
dit

Slide 32 - Quiz

Kies het juiste verwijswoord:
De brugklassers .... de school een excursie georganiseerd hadden, maakten ijverig aantekeningen.
A
waarmee
B
waarvoor
C
voor wie
D
over wie

Slide 33 - Quiz

Kies het juiste voorzetsel:
Oorlog is een onderwerp … we bij het vak geschiedenis vaak praten.
A
over wie
B
waarover
C
over wat
D
waarvan

Slide 34 - Quiz

Ik koop die auto niet, omdat ik ... te duur vind.
A
het
B
haar
C
hem
D
hun

Slide 35 - Quiz

Vul in: De klasgenoot ... ik dit maak, heeft de pen ... ik altijd graag schrijf.
A
met wie, met wie
B
waarmee, waarmee
C
met wie, waarmee
D
waarmee, met wie

Slide 36 - Quiz

Toen zij die sport op televisie zagen, wilden zij ... meteen uitproberen.
A
Hem
B
Haar
C
Het
D
Hun

Slide 37 - Quiz

Ik snap de theorie van verwijswoorden en kan deze toepassen.
A
Eens
B
Oneens

Slide 38 - Quiz

Met welke formuleerfouten ga ik nog extra oefenen?
A
Dubbelopfouten
B
Onjuist verwijzen
C
Onduidelijk verwijzen
D
Ik snap alles nu

Slide 39 - Quiz

Hoe ga je extra oefenen met de stof? Theorie lezen, opdrachten maken, flex, etc.

Slide 40 - Open question