This lesson contains 19 slides, with interactive quiz and text slides.
Items in this lesson
15.5 De stad als ecosysteem
Slide 1 - Slide
Vandaag en morgen
1e lesuur (ik moet rond 13.00 uur naar gymzaal ivm examen):
15.5 uitleg + vraag 4
2e lesuur (om 13.45 uur start):
16.1 uitleg
zelfstandig hst 15 afmaken
Morgen:
16.1 casussen
Slide 2 - Slide
Vraag
De volgende stoffen kunnen voorkomen in dierlijke en plantaardige restproducten: cellulose, sacharose, mineralen, vetten en eiwitten.
Welke van deze stoffen zijn geschikt als grondstof voor de productie van de tweede generatie biobrandstoffen?
Slide 3 - Slide
geschikt als grondstof voor biobrandstoffen
ongeschikt als grondstof voor biobrandstoffen
cellulose
sacharose
mineralen
vetten
eiwitten
Slide 4 - Drag question
De stad als ecosysteem
Verschillende energievormen:
Zonne-energie
Warmte (zonneboilers)
Elektrische energie (zoNNepanelen)
Chemische energie
Elektrische energie (elektriciteitscentrale)
Warmte (aardgas)
Slide 5 - Slide
Microklimaat in de stad
In de stad is er een grote variatie in abiotische factoren. Belangrijkste verschillen met een landelijkere omgeving:
Warmer
Droger
Meer luchtverontreiniging (fijnstof, NOx, CO2, )
Slide 6 - Slide
Steden zijn warmer dan de omgeving
Slide 7 - Slide
Dag Nacht
Slide 8 - Slide
Door bestrating en riolering blijft de bodem van steden vrij droog
Slide 9 - Slide
Luchtkwaliteit boven steden
Slide 10 - Slide
Voedselproductie
Vervoer van voedsel naar de steden zorgt voor veel CO2 uitstoot en er is relatief veel voedselverspilling.
Er wordt continu gezocht naar alternatieven voor een duurzame voedselproductie in de stad.
Slide 11 - Slide
Groentetuin
Slide 12 - Slide
Verticale landbouw
Slide 13 - Slide
Voedselweb in de stad
In de stad is er minder variatie in het voedsel web:
Minder producenten
Minder carnivoren
Meer afvaleters
Slide 14 - Slide
Stadsdieren/ planten
Slide 15 - Slide
Invloed van mensen is groot
Slide 16 - Slide
In groepjes maken we vraag 4
Thuis: in break-out rooms
Op school: in groepjes
blz 258 van je boek
Slide 17 - Slide
a. Noem twee redenen om de schema's met de blauwe pijlen geen voedselketens te noemen.
b. Welke invloed kunnen carnivoren in de schema's op de herbivoren hebben?
c. In veel niet-stedelijke ecosystemen zijn volop planten te vinden. Daarvan leven verschillende soorten herbivoren. Maar de aantallen herbivoren zijn vaak niet groot. Volgens sommige ecologen is dat het gevolg van predatie. Ga ervan uit dat deze hypothese juist is. Stel dat mensen een grote biodiversiteit wensen op de heidevelden van de Veluwe. Licht toe dat zij dan vooral de top-predatoren zoals vossen en haviken (eventueel wolven) moeten beschermen en niet de planten.
d. Neem aan dat in de stad de planten bepalen hoeveel zaadetende zangvogels er leven. De vijanden van deze vogels zijn roofvogels en slangen. Door uitbreiding van de stad verdwijnen de slangen. Wat is het gevolg?
A. Het aantal zangvogels neemt toe.
B. Het aantal zangvogels neemt af.
C. Het aantal zangvogels verandert niet.
Slide 18 - Slide
Antwoorden:
a. Er gaan pijlen van carnivoren naar herbivoren. In voedselketens staan die pijlen andersom. Er staan hulpbronnen bij. Hulpbronnen staan niet in voedselketens. De plaats van mensen is ook afwijkend.
b. Carnivoren bepalen in zekere zin welke soort herbivoren in het ecosysteem voorkomen. Bijvoorbeeld de possum eet veel vogeleieren en bedreigt daarmee vogelsoorten, die hun nesten op gemakkelijk te bereiken plaatsen maken.
c. Toppredatoren vangen allerlei dieren die allemaal verschillende andere dieren of planten eten. Doordat er minder dieren op de trofische niveaus onder de toppredatoren leven, kunnen veel soorten overleven. Vaak is de aanwezigheid van toppredatoren een indicatie dat het ecosysteem stabiel is. Door aan de andere kant te beginnen en de planten te beschermen, is er weliswaar een grote diversiteit aan plantensoorten, maar dat betekent niet dat er ook veel diersoorten zullen zijn, die bijvoorbeeld de planten moeten bestuiven.