antwoorden blz 132 en 133
10. a. De auto vervormt., komt met zijn wielen van de grond
b. Die beweging wordt snel langzamer.
c. De spankracht in de autogordel houdt de bestuurder op
zijn plaats.
11. A = de zwaartekracht en de (lucht)wrijvingskracht
B = de zwaartekracht en de wrijvingskracht
C = de zwaartekracht en de magnetische
kracht