This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
de wetenschapper
A
iemand die veel weet van een bepaald onderwerp
B
uitspraak die niet bewezen is
C
de nadruk leggen op iets
D
iemand die aan de universiteit onderzoek doet
Slide 1 - Quiz
de onderbouwing
A
de reden die je aanvoert om iets te bewijzen
B
Iets onderzoeken door het in stukjes te verdelen
C
iets aan iemand vertellen en een mening vragen
D
Uitspraak die niet bewezen is
Slide 2 - Quiz
Publiceren
A
tot gevolg hebben
B
meer of groter worden
C
iets afdrukken/verspreiden of online zetten
D
aantonen dat iets juist is.
Slide 3 - Quiz
Het bewijs leveren
A
Iets grondig uitzoeken
B
zeggen of schrijven wat je het best kan doen
C
aantonen dat iets juist is.
D
vastleggen
Slide 4 - Quiz
benadrukken
A
de feiten die bekend zijn, de informatie
B
iets waarmee je een verhouding kan laten zien.
C
vastleggen
D
de nadruk leggen op / iets dat belangrijk is
Slide 5 - Quiz
Analyseren
A
de feiten die bekend zijn, de info
B
iets onderzoeken door het in stukjes te verdelen
C
de reden die je aanvoert om iets te bewijzen
D
iets grondig uitzoeken
Slide 6 - Quiz
de bewering
A
de uitspraak die niet bewezen is
B
aantonen dat iets juist is
C
iets grondig uitzoeken
D
iets vertellen en een menig erover vragen
Slide 7 - Quiz
Resulteren in
A
Iets waarmee je een verhouding laat zien.
B
vastleggen
C
tot gevolg hebben
D
de uitspraak die niet bewezen is
Slide 8 - Quiz
Quiz!
Schrijf de juiste antwoorden in je schrift.
De antwoorden komen op het einde!
Slide 9 - Slide
Woorden
1. In de volgende zinnen is steeds één woord onderstreept. Wat betekenen deze woorden? Schrijf steeds de betekenis op. (1 pt.)
a. Je moet het goed analyseren.
b. Is dat recent gebeurd?
Slide 10 - Slide
Lees de onderstaande tekst.
Noteer de betekenis van de vier woorden/uitdrukkingen in de tekst. (2 pt.)
Een journalist die over een bepaald onderwerp een artikel wil publiceren, moet dat onderwerp tot op de bodem uitzoeken. Hij zou ook een proefversie van het artikel kunnen voorleggen aan een expert, zodat die fouten kan corrigeren.
Slide 11 - Slide
Bewering
Maak een goede zin met het woord ‘bewering’.
Let op: uit de zin moet duidelijk blijken dat je weet wat dit woord betekent. Je mag niet alleen de betekenis opschrijven. (1 pt.)
Slide 12 - Slide
Leenwoorden
Uit welke taal komen de woorden? (1 pt.)
a. plastic
b. sultan
c. bureau
Slide 13 - Slide
1
1. a iets onderzoeken door het in stukjes te verdelen
b niet lang geleden gemaakt of gebeurd
maximumscore: 1 pt.
0,5 pt. per goed antwoord
Slide 14 - Slide
2
a iets laten afdrukken en verspreiden
b iets grondig uitzoeken
c iets aan iemand vertellen en een mening erover vragen
d iemand die veel weet van een bepaald onderwerp
maximumscore: 2 pt.
0,5 pt. per goed antwoord
Slide 15 - Slide
3
3. Reken de zin alleen correct als het gevraagde woord is ingebed in een betekenisvolle, semantisch kloppende context.
Reken spel- en grammaticafouten niet mee in de beoordeling, tenzij de zin er semantisch incorrect door wordt.