P3 vragen ademhalingsstelsel

Welk zintuig hoort bij welke prikkel?

licht
geluid
geur
druk/tast
warmte/kou
pijn
smaak
oog
oor
huid
neus
tong

1 / 49
next
Slide 1: Drag question
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 2

This lesson contains 49 slides, with interactive quizzes.

Items in this lesson

Welk zintuig hoort bij welke prikkel?

licht
geluid
geur
druk/tast
warmte/kou
pijn
smaak
oog
oor
huid
neus
tong

Slide 1 - Drag question

Wat ligt er in je strottenhoofd?
A
Speekselklieren
B
Stembanden
C
Huig
D
Amandelen

Slide 2 - Quiz

Wat is een bronchie?
A
een vertakking van de luchtpijp
B
een cel waar verbranding plaatsvindt
C
een longblaasje
D
een dier

Slide 3 - Quiz

Welk nummer geeft een bronchie aan?
A
2
B
8
C
9
D
10

Slide 4 - Quiz

wat is de functie van het trilhaarepitheel in de luchtpijp en de bronchieën?
A
Het trilt vuildeeltjes en ziekteverwekkers omhoog
B
De trilhaartjes verwarmen de lucht.
C
De trilhaartjes trillen het slijm omhoog met daarin vuildeeltjes en ziekteverwekkers.
D
Het houdt de luchtpijp open.

Slide 5 - Quiz

Welke letter geeft een bronchie aan?
A
P
B
Q
C
R

Slide 6 - Quiz

Van boven naar beneden
A
mondholte, neusholte, keelholte, strottenhoofd
B
strottenhoofd, mondholte, neusholte, keelholte
C
neusholte, mondholte, keelholte, strottenhoofd
D
keelholte, mondholte, strottenhoofd, neusholte

Slide 7 - Quiz

Bij samentrekking van de middenrifspieren gaat het middenrif...
en dit leidt tot...
A
omhoog-inademen
B
omlaag-inademen
C
omhoog-uitademen
D
omlaag uitademen

Slide 8 - Quiz

Waar liggen de stembanden? En waardoor wordt de luchtpijp open
gehouden?
A
In het strottenhoofd, door spieren
B
In het strottenhoofd, door kraakbeenringen
C
In de adamsappel, door spieren
D
In de adamsappel, door kraakbeenringen

Slide 9 - Quiz

In hoeveel bronchiën vertakt de luchtpijp zich?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 10 - Quiz

Als het middenrif samentrekt...
A
beweegt het omhoog en wordt de borstholte kleiner
B
beweegt het omhoog en wordt de borstholte groter
C
beweegt het omlaag en wordt de borstholte kleiner
D
beweegt het omlaag en wordt de borstholte groter

Slide 11 - Quiz

1. Om elk longblaasje liggen
longhaarvaten

2. Er kunnen stoffen door de dunne wanden van de longblaasjes en longhaarvaten
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1: waar 2: nietwaar
D
1: nietwaar 2: waar

Slide 12 - Quiz

Bloed dat van een longblaasje naar een lichaamscel toe stroomt, is:
A
zuurstofarm en koolstofdioxidearm
B
zuurstofrijk en koolstofdioxiderijk
C
zuurstofrijk en koolstofdioxidearm
D
zuurstofarm en koolstofdioxiderijk

Slide 13 - Quiz

Wat gebeurt er in het longblaasje?
A
Zuurstof in het bloed Koolstofdioxide uit het bloed
B
Zuurstof en Koolstofdioxide gaan beide in het bloed
C
Zuurstof uit het bloed Koolstofdioxide in het bloed
D
Zuurstof en Koolstofdioxide gaan beide uit het bloed

Slide 14 - Quiz


Juist of onjuist
a. Bij uitademen ontspannen de tussenribspieren en de middenrifspieren.
b. Bij inademen wordt het middenrif plat.
R, 1p
A
a = juist b = juist
B
a = juist b = onjuist
C
a = onjuist b = juist
D
a = onjuist b = onjuist

Slide 15 - Quiz

Wat is de juiste volgorde bij inademen?
A
neusholte- keelholte- strottenhoofd- luchtpijp
B
neusholte- keelholte-luchtpijp- strottenhoofd
C
luchtpijp-neusholte- keelholte- strottenhoofd
D
keelholte-neusholte- strottenhoofd-luchtpijp

Slide 16 - Quiz

In het verteringsstelsel van een mens zitten de volgende organen: maag, dunne darm en bronchie
A
Waar
B
Niet waar

Slide 17 - Quiz

In de afbeelding is een dwarsdoorsnede van de luchtpijp en de slokdarm getekend. Met welk cijfer is de luchtpijp aangegeven?
A
1
B
2
C
3
D
Geen van bovenstaande

Slide 18 - Quiz

Wat is de juiste volgorde bij inademen?
A
neusholte- keelholte- strottenhoofd- luchtpijp
B
neusholte- keelholte-luchtpijp- strottenhoofd
C
luchtpijp-neusholte- keelholte- strottenhoofd
D
keelholte-neusholte- strottenhoofd-luchtpijp

Slide 19 - Quiz

In de afbeelding is een dwarsdoorsnede van de luchtpijp en de slokdarm getekend. Met welk cijfer is de luchtpijp aangegeven?
A
1
B
2
C
3
D
Geen van bovenstaande

Slide 20 - Quiz

Wat ligt er in je strottenhoofd?
A
Speekselklieren
B
Stembanden
C
Huig
D
Amandelen

Slide 21 - Quiz

Welke letter geeft een bronchie aan?
A
P
B
Q
C
R

Slide 22 - Quiz

Wat gebeurt er in het longblaasje?
A
Zuurstof in het bloed Koolstofdioxide uit het bloed
B
Zuurstof en Koolstofdioxide gaan beide in het bloed
C
Zuurstof uit het bloed Koolstofdioxide in het bloed
D
Zuurstof en Koolstofdioxide gaan beide uit het bloed

Slide 23 - Quiz


Juist of onjuist
a. Bij uitademen ontspannen de tussenribspieren en de middenrifspieren.
b. Bij inademen wordt het middenrif plat.
R, 1p
A
a = juist b = juist
B
a = juist b = onjuist
C
a = onjuist b = juist
D
a = onjuist b = onjuist

Slide 24 - Quiz

Waar liggen de stembanden? En waardoor wordt de luchtpijp open
gehouden?
A
In het strottenhoofd, door spieren
B
In het strottenhoofd, door kraakbeenringen
C
In de adamsappel, door spieren
D
In de adamsappel, door kraakbeenringen

Slide 25 - Quiz

Bij samentrekking van de middenrifspieren gaat het middenrif...
en dit leidt tot...
A
omhoog-inademen
B
omlaag-inademen
C
omhoog-uitademen
D
omlaag uitademen

Slide 26 - Quiz

Wat is een bronchie?
A
een vertakking van de luchtpijp
B
een cel waar verbranding plaatsvindt
C
een longblaasje
D
een dier

Slide 27 - Quiz

In hoeveel bronchiën vertakt de luchtpijp zich?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 28 - Quiz

Als het middenrif samentrekt...
A
beweegt het omhoog en wordt de borstholte kleiner
B
beweegt het omhoog en wordt de borstholte groter
C
beweegt het omlaag en wordt de borstholte kleiner
D
beweegt het omlaag en wordt de borstholte groter

Slide 29 - Quiz

wat is de functie van het trilhaarepitheel in de luchtpijp en de bronchieën?
A
Het trilt vuildeeltjes en ziekteverwekkers omhoog
B
De trilhaartjes verwarmen de lucht.
C
De trilhaartjes trillen het slijm omhoog met daarin vuildeeltjes en ziekteverwekkers.
D
Het houdt de luchtpijp open.

Slide 30 - Quiz

Van boven naar beneden
A
mondholte, neusholte, keelholte, strottenhoofd
B
strottenhoofd, mondholte, neusholte, keelholte
C
neusholte, mondholte, keelholte, strottenhoofd
D
keelholte, mondholte, strottenhoofd, neusholte

Slide 31 - Quiz

1. Om elk longblaasje liggen
longhaarvaten

2. Er kunnen stoffen door de dunne wanden van de longblaasjes en longhaarvaten
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1: waar 2: nietwaar
D
1: nietwaar 2: waar

Slide 32 - Quiz

Welk nummer geeft een bronchie aan?
A
2
B
8
C
9
D
10

Slide 33 - Quiz

Wat ligt er in je strottenhoofd?
A
Speekselklieren
B
Stembanden
C
Huig
D
Amandelen

Slide 34 - Quiz

wat is de functie van het trilhaarepitheel in de luchtpijp en de bronchieën?
A
Het trilt vuildeeltjes en ziekteverwekkers omhoog
B
De trilhaartjes verwarmen de lucht.
C
De trilhaartjes trillen het slijm omhoog met daarin vuildeeltjes en ziekteverwekkers.
D
Het houdt de luchtpijp open.

Slide 35 - Quiz

In de afbeelding is een dwarsdoorsnede van de luchtpijp en de slokdarm getekend. Met welk cijfer is de luchtpijp aangegeven?
A
1
B
2
C
3
D
Geen van bovenstaande

Slide 36 - Quiz


Juist of onjuist
a. Bij uitademen ontspannen de tussenribspieren en de middenrifspieren.
b. Bij inademen wordt het middenrif plat.
R, 1p
A
a = juist b = juist
B
a = juist b = onjuist
C
a = onjuist b = juist
D
a = onjuist b = onjuist

Slide 37 - Quiz

Waar liggen de stembanden? En waardoor wordt de luchtpijp open
gehouden?
A
In het strottenhoofd, door spieren
B
In het strottenhoofd, door kraakbeenringen
C
In de adamsappel, door spieren
D
In de adamsappel, door kraakbeenringen

Slide 38 - Quiz

Van boven naar beneden
A
mondholte, neusholte, keelholte, strottenhoofd
B
strottenhoofd, mondholte, neusholte, keelholte
C
neusholte, mondholte, keelholte, strottenhoofd
D
keelholte, mondholte, strottenhoofd, neusholte

Slide 39 - Quiz

Bij samentrekking van de middenrifspieren gaat het middenrif...
en dit leidt tot...
A
omhoog-inademen
B
omlaag-inademen
C
omhoog-uitademen
D
omlaag uitademen

Slide 40 - Quiz

In het verteringsstelsel van een mens zitten de volgende organen: maag, dunne darm en bronchie
A
Waar
B
Niet waar

Slide 41 - Quiz

Als het middenrif samentrekt...
A
beweegt het omhoog en wordt de borstholte kleiner
B
beweegt het omhoog en wordt de borstholte groter
C
beweegt het omlaag en wordt de borstholte kleiner
D
beweegt het omlaag en wordt de borstholte groter

Slide 42 - Quiz

1. Om elk longblaasje liggen
longhaarvaten

2. Er kunnen stoffen door de dunne wanden van de longblaasjes en longhaarvaten
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1: waar 2: nietwaar
D
1: nietwaar 2: waar

Slide 43 - Quiz

In hoeveel bronchiën vertakt de luchtpijp zich?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 44 - Quiz

Bloed dat van een longblaasje naar een lichaamscel toe stroomt, is:
A
zuurstofarm en koolstofdioxidearm
B
zuurstofrijk en koolstofdioxiderijk
C
zuurstofrijk en koolstofdioxidearm
D
zuurstofarm en koolstofdioxiderijk

Slide 45 - Quiz

Wat is een bronchie?
A
een vertakking van de luchtpijp
B
een cel waar verbranding plaatsvindt
C
een longblaasje
D
een dier

Slide 46 - Quiz

Wat gebeurt er in het longblaasje?
A
Zuurstof in het bloed Koolstofdioxide uit het bloed
B
Zuurstof en Koolstofdioxide gaan beide in het bloed
C
Zuurstof uit het bloed Koolstofdioxide in het bloed
D
Zuurstof en Koolstofdioxide gaan beide uit het bloed

Slide 47 - Quiz

Wat is de juiste volgorde bij inademen?
A
neusholte- keelholte- strottenhoofd- luchtpijp
B
neusholte- keelholte-luchtpijp- strottenhoofd
C
luchtpijp-neusholte- keelholte- strottenhoofd
D
keelholte-neusholte- strottenhoofd-luchtpijp

Slide 48 - Quiz

Welke letter geeft een bronchie aan?
A
P
B
Q
C
R

Slide 49 - Quiz