This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Willkommen beim Deutsch Unterricht
Slide 1 - Slide
Planung für heute:
Wir starten im Buch mit Deutsch.
1. Learnbeat anschauen
2. Het boek doornemen + instructiezinnen
3. Starten mit Kapitel 1 (hoofdstuk) Lektion 1 (paragraaf)
4. De begin regels van de Duitse taal
5. Afsluiting
Slide 2 - Slide
1. Learnbeat
In Learnbeat staan voor deze week de doelen.
Als je de opdrachten van de paragraaf maakt, heb je je doelen behaald.
Per week maak je een paragraaf, dit heb je aan het eind van de week (vrijdag) af.
Slide 3 - Slide
2. Het boek doornemen + instructiezinnen
Hoe ziet het boek er nog maar uit?
Paragraaf 1 en 2 --> altijd gramamtica
Paragraaf 3 --> altijd spreken
Paragraaf 4 + 5 --> altijd grammatica
Paragraaf 6 --> altijd schrijven
Slide 4 - Slide
Opdrachten
Je maakt de opdrachten allemaal online.
Boven elke opdracht staat de uitleg in het Duits, weet je niet wat het betekent? Kijk dan op bladzijde 153 in je boek. Hier staan alle vertalingen van de instructiezinnen. Je hoeft hier dus nooit om te vragen.
Snap je een opdracht niet, dan mag je uiteraard wel vragen.
Slide 5 - Slide
Starten mit Kapitel 1 Lektion 1
Het eerste grammatcia onderdeel van deze paragraaf is erg belangrijk.
Grammatik A, Seite 11 --> Das Präsens der schwachen Verben
Slide 6 - Slide
Wat is het verschil tussen een sterk en een zwak werkwoord?
Slide 7 - Open question
Zwakke werkwoorden
...zijn regelmatig
...worden volgens een vast schema vervoegd
Er bestaat ook een handig ezelsbruggetje voor.
Slide 8 - Slide
Wat is een zwak werkwoord?
Wanneer je het werkwoord in de verleden tijd zet is er geen klinkerverandering
Nederlandse zwakke werkwoorden zijn vrijwel altijd ook in het Duits zwak
Slide 9 - Slide
Ezelsbruggetje
Achter de stam van het werkwoord komen de uitgangen:
(FE) E - ST - T - EN - T - EN
Slide 10 - Slide
Hoe krijg je de stam?
In het Duits krijg je de stam door
van het hele werkwoord
de -en of -n (als er geen 'e' voor staat) weg te laten
Voorbeelden: machen > mach; spielen > spiel; radeln > radel
Slide 11 - Slide
Voorbeeld: machen (doen, maken)
(ik)
(jij)
(hij/zij/het) (wij)
(jullie)
(zij/u)
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
mach e
machst
macht
machen
mach t
mach en
Slide 12 - Slide
Voorbeelden
reden (= praten) >
atmen (= ademen) >
du red est
er red et / sie red et
ihr red et
du atm est er atm et / sie atm et
ihr atm et
Slide 13 - Slide
Nog 1 klein puntje
Als de stam op een 's'-klank eindigt (bijv. s, ss, ß, z):
dan komt er bij du alleen een 't' achter de stam
(Anders zou je twee keer een 's' hebben staan en dat had je waarschijnlijk automatisch al weggelaten, toch?)
Slide 14 - Slide
IDEWIS
Wat is de volgorde van de persoonlijke voornaamwoorden?
Gebruik het woord "IDEWIS" als ezelsbruggetje.
I = ich (ik)
D = du (jij)
E = er/sie/es (hij/zij/het)
W = wir (wij)
I = ihr (jullie)
S = Sie/sie (U/zij)
Slide 15 - Slide
Vertaal 'hij speelt'
spielen (= spelen)
A
er spielt
B
er spielst
C
du spielst
D
du spielt
Slide 16 - Quiz
Welke twee vervoegingsvormen hebben het hele werkwoord?
A
er/sie/es + wir
B
ich + wir
C
er/sie/es + ihr
D
wir + sie/Sie
Slide 17 - Quiz
Vertaal 'jullie kopen'
kaufen (= kopen)
A
ihr kauft
B
sie kauft
C
er kauft
D
du kauft
Slide 18 - Quiz
Vertaal 'jij rekent'
rechnen (= rekenen)
A
du rechnst
B
du rechnest
C
er rechnt
D
er rechnet
Slide 19 - Quiz
Vertaal 'jij heet Thom'
heißen (= heten)
A
er heißt Thom
B
du heißst Thom
C
du heißt Thom
D
er heißst Thom
Slide 20 - Quiz
Welke persoonlijke voornaamwoorden zijn er? Noteer ze allemaal!
Slide 21 - Open question
Waar staat esttenten voor?
Slide 22 - Open question
Volgende les:
We gaan dit herhalen, daarna kun je met de opdrachten van Lektion 1 aan de slag.
Vandaag hebben we behandeld:
Ik kan de persoonlijke voornaamwoorden toepassen
Grammatik A, Seite 11 (Lektion 1)
Ik kan de tegenwoordige tijd van zwakke werkwoorden toepassen Grammatik B, Seite 12