onderwerp en persoonsvorm

onderwerp en persoonsvorm

In een zin kan ik het onderwerp en de persoonsvorm vinden.
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsSecundair onderwijs

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

onderwerp en persoonsvorm

In een zin kan ik het onderwerp en de persoonsvorm vinden.

Slide 1 - Slide

Noteer de persoonsvorm van elke zin.

1. De waterspin leeft in stilstaand water.

Slide 2 - Open question

2. Daar maakt ze een web onder water.

Slide 3 - Open question

3. Dat vult ze met lucht.

Slide 4 - Open question

4. Ze kan venijnig bijten.

Slide 5 - Open question

5. Je draagt dus best laarzen in een sloot.

Slide 6 - Open question

Wat is het onderwerp in volgende zinnen?
1. We staan bij een holle boom
A
staan
B
We
C
bij
D
een holle boom

Slide 7 - Quiz

2. Overdag hangen de vleermuizen in die boom.
A
hangen
B
in die boom
C
Overdag
D
de vleermuizen

Slide 8 - Quiz

3. 's Nachts gaan ze op jacht.
A
ze
B
gaan
C
's nachts
D
op jacht

Slide 9 - Quiz

4. Tussen de wortels van de boom zie ik een dikke spin.
A
een dikke spin
B
zie
C
ik
D
de wortels van de boom

Slide 10 - Quiz

5. Vogelspinnen zijn de grootste spinnen ter wereld.
A
zijn
B
de grootste spinnen
C
wereld
D
vogelspinnen

Slide 11 - Quiz

Wat is het onderwerp in volgende zinnen en staat het in het enkelvoud of in het meervoud?
1. De kinderen lezen een leuke strip.

Slide 12 - Open question

2. Een strip leest makkelijker dan een boek.

Slide 13 - Open question

3. Hoeveel strips heb jij thuis?

Slide 14 - Open question

4. Waarom lezen de leerlingen graag een strip?

Slide 15 - Open question

Vul de zinnen aan met een passend onderwerp.
1. ... reis met de trein naar de kust.
A
Ik
B
Hij
C
Wij
D
Jij

Slide 16 - Quiz

2. Zo staat .... niet lang in de file.
A
jullie
B
ik
C
vader
D
jij

Slide 17 - Quiz

3. ... komt dan ontspannen aan.
A
Hij
B
wij
C
ik
D
jullie

Slide 18 - Quiz

4. Spelen ..... graag in de zee?
A
hij
B
de kinderen
C
ik
D
jullie

Slide 19 - Quiz

5. Met een ijsje sluiten ..... en leuke dag af.
A
jij
B
jullie
C
wij
D
het kind

Slide 20 - Quiz

Vul de zinnen aan met een passende persoonsvorm.
1. ... jij nieuwsgierig?
A
Is
B
Ben
C
Zijn
D
Bent

Slide 21 - Quiz

2. Ik ...... mijn mails
A
lezen
B
lees
C
leest

Slide 22 - Quiz

3. Ook mijn ouders .... boos.
A
word
B
wordt
C
werd
D
worden

Slide 23 - Quiz

4. De kinderen ..... zich.
A
verstop
B
verstopen
C
verstoppen
D
verstopt

Slide 24 - Quiz

5. Vanavond ..... zij hun dagboek.
A
zoeken
B
zoek
C
zoekt
D
zoeke

Slide 25 - Quiz

Slide 26 - Slide