Spelling Cyberpesten

Spelling les 3 - Het oefenen van de verleden tijd
Cyberpesten
1 / 20
next
Slide 1: Slide
CyberpestenBasisschoolGroep 8

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Spelling les 3 - Het oefenen van de verleden tijd
Cyberpesten

Slide 1 - Slide



Waar hebben we het vorige week over gehad?

Slide 2 - Slide

Lesdoel
Het herhalen van de verleden tijd aan de hand van het thema 'Cyberpesten'. 

Slide 3 - Slide

De verleden tijd gaat om:
A
De tijd/de gebeurtenis die nog gaat komen.
B
Wanneer iets al gebeurd is.
C
De nabije toekomst.

Slide 4 - Quiz

Slide 5 - Slide

Het vervoegen van werkenwoorden in de verleden tijd


Ten eerste moet je bepalen of je te maken hebt met een sterk of zwak werkwoord.

Slide 6 - Slide

Sterke werkwoorden vervoegen
Sterke werkwoorden veranderen van klank als ze van tijd veranderen.
Bijvoorbeeld: 
worden - werd - werden
zingen - zong - zongen
lopen - liep - liepen
kijken - keek - keken

Slide 7 - Slide

Sterke werkwoorden moet je onthouden!

Slide 8 - Slide

Voor het vervoegen van sterke werkwoorden zijn geen regels. Je moet de vormen uit je hoofd leren.

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Zwakke werkwoorden vervoegen


Voor het vervoegen van zwakke werkwoorden zijn wel regels!

Slide 11 - Slide

Meervoud of enkelvoud?
Ten eerste moet je kijken of je te maken hebt met meervoud of enkelvoud -> persoonsvorm opzoeken.

Slide 12 - Slide

Meervoud
Bij meervoud doe je de stam + ten of den
Dit hangt af van 

Slide 13 - Slide

Enkelvoud
Bij enkelvoud doe je stam + de of te
Dit hangt af van 

Slide 14 - Slide

Werkblad invullen
Opdracht 1: 2 teksten lezen over cyberpesten en de werkwoorden zoeken die in de verleden tijd staan
Opdracht 2: je mening geven over cyberpesten
Opdracht 3: het vervoegen van de werkwoorden
Opdracht 4: het bedenken van oplossingen voor cyberpesten

Slide 15 - Slide

Wat is cyberpesten?

Slide 16 - Mind map

Opdracht 3 bespreken
Pak je antwoorden erbij!

Slide 17 - Slide

Tijdens de lockdown ……………………… (hebben) jongeren te maken met cyberpesten. Deze jongeren ……….... (bellen) naar de Kindertelefoon. Soms ……….…. (zijn) ze zelf slachtoffer, maar soms zijn ook andere jongeren slachtoffer. Jongeren …………….… (bellen) steeds vaker, omdat ze hulp wilden hebben. De leerlingen ……………… (worden) vooral gepest via whatsapp of via social media. Vaak ……….… (worden) het door de pester niet bedoeld als pesten, maar als plagen. Vooral meiden …………….. (worden) online meer gepest. Dit kwam doordat ze actiever waren dan jongens. Ze ………………….. (delen) meer foto’s en informatie. Ze …….……… (denken) niet na over deze foto’s en informatie, maar bij ruzies werden deze foto’s ineens gedeeld. Dit ………….. (zijn) niet de bedoeling! De meiden ……………. (willen) deze foto’s niet met iedereen delen.  
Tijdens de lockdown ……………………… (hebben) jongeren te maken met cyberpesten. Deze jongeren ……….... (bellen) naar de Kindertelefoon. Soms ……….…. (zijn) ze zelf slachtoffer, maar soms zijn ook andere jongeren slachtoffer. Jongeren …………….… (bellen) steeds vaker, omdat ze hulp wilden hebben. De leerlingen ……………… (worden) vooral gepest via whatsapp of via social media. Vaak ……….… (worden) het door de pester niet bedoeld als pesten, maar als plagen. 

Slide 18 - Slide

Vooral meiden …………….. (worden) online meer gepest. Dit kwam doordat ze actiever waren dan jongens. Ze ………………….. (delen) meer foto’s en informatie. Ze …….……… (denken) niet na over deze foto’s en informatie, maar bij ruzies werden deze foto’s ineens gedeeld. Dit ………….. (zijn) niet de bedoeling! De meiden ……………. (willen) deze foto’s niet met iedereen delen. 

Slide 19 - Slide

Welke oplossing
heb jij bedacht?

Slide 20 - Mind map