In deze les worden alle mogelijke werkwoordvormen en hun spellingwijze nog een keer samengevat.
This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.
Persoonsvorm tegenwoordige tijd PVTT
Persoonsvorm verleden tijd PVVT
Gebiedende wijs GW
Voltooid deelwoord VD
Onvoltooid deelwoord OD
Infinitief (hele werkwoord) INF
Bijvoeglijk naamwoord BN
Deze vraag is heel belangrijk. Kijk maar:
Hier is vorige week een ongeluk gebeur... (Vul in)
Het is een gevaarlijk kruispunt. Best kans dat er nog een ongeluk gebeur.. (Vul in)
Pas wel op bij bijzondere werkwoorden als: verhuizen
Zit alleen in de zin als er ook een vorm van hebben, zijn of worden in de zin zit.
Kan eindigen op: -EN, -D, -T
Twijfel je tussen -d of -t, gebruik dan weer 't ex-fokschaap
Ik heb een Big Mac gegeten, want die was afgeprijsd.
De groente is gekookt.
Kwijlend nam ik een hap OD
Ik heb zin om een Big Mac te nemen INF
Geef me eens een Big Mac! GW
Ik eet mijn zojuist gekochte Big Mac BN
geeft aan dat je iets doet, terwijl je ook iets anders doet.
Geeft aan hoe iets gebeurt.
Hele werkwoord + een D
Kwijlend nam ik een hap. Pratend met volle mond zag ik hem vies naar me kijken.
is het hele werkwoord.
Verandert niet bij veranderen van tijd (het is tenslotte geen pv!)
Ik heb zin om een Big Mac te eten.
Ik had zin om een Big Mac te eten.
Wordt gebruikt als het om een gebod of bevel gaat.
Staat op de eerste plaats in de zin.
Heeft geen onderwerp bij zich.
Altijd ik-vorm
Geef me een Big Mac!
Braad ze bruin, die frietjes!
zegt iets over een zelfstandig naamwoord
schrijf je zo kort mogelijk
Ik eet mijn zojuist gekochte Big Mac.