Werkwoordspelling

Vandaag herhalen ww-spelling
Taalverzorging C, blz 180-183 uit je handboek
1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1-6

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Vandaag herhalen ww-spelling
Taalverzorging C, blz 180-183 uit je handboek

Slide 1 - Slide

7 minuten
Je krijgt een opdracht om met z'n tweeën een bepaalde regel van werkwoordspelling uit te leggen aan de klas.

dit bereid je voor: 

1. leg de regel(s)uit (schrijf je voorbereiding op in je schrift)
2. verduidelijk je uitleg aan de hand van een voorbeeld.

Slide 2 - Slide

Werkwoordspelling


In deze les worden alle mogelijke werkwoordvormen en hun spellingwijze nog een keer samengevat.

Slide 3 - Slide

Vormen

Persoonsvorm tegenwoordige tijd                                                PVTT

Persoonsvorm verleden tijd                                                              PVVT

Gebiedende wijs                                                                                     GW

Voltooid deelwoord                                                                               VD

Onvoltooid deelwoord                                                                          OD

Infinitief (hele werkwoord)                                                                 INF

Bijvoeglijk naamwoord                                                                        BN


Slide 4 - Slide

Uitleg voorbereiden, blz 180-183

Persoonsvorm tegenwoordige tijd                ev / mv                PVTT

Persoonsvorm verleden tijd                              zwak / sterk      PVVT

Gebiedende wijs                                                                                     GW

Voltooid deelwoord                                                                               VD

Onvoltooid deelwoord                                                                          OD

Infinitief (hele werkwoord)                                                                 INF

Bijvoeglijk naamwoord                                                                        BN


timer
7:00

Slide 5 - Slide

De ham-vraag

Voor een correcte werkwoordspelling, moet je altijd eerst een belangrijke vraag stellen. Namelijk:

heb ik te maken met een persoonsvorm?

Slide 6 - Slide

Waarom?

Deze vraag is heel belangrijk. Kijk maar.

Hier is vorige week een ongeluk gebeur...  (Vul in)

Het is een gevaarlijk kruispunt. 

Best kans dat er nog een ongeluk gebeur.. (Vul in)

Slide 7 - Slide

Hoe spel je de pv?
PVTT

PVVT

Slide 8 - Slide

uitleg regels PVTT
enkelvoud
meervoud

Slide 9 - Slide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd (PVTT)

Ik                   Ik-vorm                             Ik word
Jij                  Ik-vorm + t                      Jij wordt
Hij/zij/het    Ik-vorm + t                      Hij wordt

Wij                Infinitief (hele ww)          Worden
Jullie            Infinitief (hele ww)           Worden
Zij                 Infinitief (hele ww)           Worden

Slide 10 - Slide

uitleg regels PVVT
zwakke werkwoorden
Sterke werkwoorden

Slide 11 - Slide

Persoonsvorm verleden tijd (PVTT)

Zwakke werkwoorden                                                'T EX FOKSCHAAP
-de(n) of -te(n) achter de ik-vorm

werken            ik werkte             wij werkten
vertellen         ik vertelde           wij vertelden
vermelden     ik vermeldde      wij vermeldden

Sterkte werkwoorden
Verleden tijd wordt gevormd door 
klinkerverandering

bieden            ik bood                 wij boden
rijden              ik reed                   wij reden



Slide 12 - Slide

Sterke werkwoorden
veranderen 
van klank.

Slide 13 - Slide

Sterke werkwoorden

Je schrijft wat je hoort: sloeg, riep, brak, dacht, reed 
(en je gebruikt de 'gewone' spelregels als de langermaakregel!).



Slide 14 - Slide

de(n) of te(n)?

Pas wel op bij bijzondere werkwoorden als: verhuizen

  1.  hele werkwoord -en  = stam verhuizen
  2. laatste letter van de stam in 't ex-kofschip?: nee
  3. dus de(n)
  4. ik-vorm van werkwoord + uitgang : verhuiSde(n)

Slide 15 - Slide

Andere vormen

Ik heb een Big Mac gegeten .                               VD

Kwijlend nam ik een hap                                        OD

Ik heb zin om een Big Mac te nemen                INF

Geef me eens een Big Mac!                                   GW

Ik eet mijn zojuist gekochte Big Mac                BN


Slide 16 - Slide

uitleg regels VD
(voltooid deelwoord)

Slide 17 - Slide

Voltooid deelwoord (VD)

Begint vaak met BE-, GE-, VER- of ONT-.

Eindigt op:   -EN, -D, -T


Twijfel je tussen -d of -t,  gebruik dan weer  't ex-kofschip

Ik heb een Big Mac gegeten, want die was afgeprijsd.   (de afgeprijsde Big Mac)        

Mijn Big Mac was verbrand. Het vlees leek gekookt.           

Slide 18 - Slide

uitleg regels OD
(onvoltooid deelwoord)

Slide 19 - Slide

Onvoltooid deelwoord

geeft aan dat je iets doet, terwijl je ook iets anders doet.

Geeft aan hoe iets gebeurt.

Hele werkwoord + een D


Kwijlend nam ik een hap. 
Pratend met volle mond zag ik hem vies naar me kijken.

Slide 20 - Slide

uitleg regels infinitief
(hele werkwoord)

Slide 21 - Slide

Infinitief

is het hele werkwoord.

Verandert niet bij veranderen van tijd  (het is tenslotte geen pv!)



Ik heb zin om een Big Mac te eten.      

Ik had zin om een Big Mac te eten.  

Slide 22 - Slide

uitleg regels GB
(gebiedende wijs)

Slide 23 - Slide

Gebiedende wijs

Wordt gebruikt als het om een  gebod of bevel gaat.

Staat op de eerste plaats (vooraan) in de zin.

Heeft geen onderwerp bij zich.

Altijd ik-vorm


Geef me een Big Mac!

Braad ze bruin, die frietjes!      Loop naar de maan!

Slide 24 - Slide

uitleg regels bijvoeglijk naamwoord
(voltooid deelwoord, bijvoeglijk gebruikt)

Slide 25 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord

zegt iets over een zelfstandig naamwoord

schrijf je zo kort mogelijk


Ik eet mijn zojuist gekochte Big Mac.

                                   

Slide 26 - Slide

QUIZ!

Slide 27 - Slide

Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt

Slide 28 - Quiz

De (aanbranden) aardappels zijn weggegooid.
A
aangebranden
B
aangebrandde
C
aanbrandende
D
aangebrande

Slide 29 - Quiz

(vinden) alsjeblieft die bankpas terug, voor er misbruik van wordt gemaakt.
A
Vond
B
Vindt
C
Vind

Slide 30 - Quiz

(Worden) je broer later piloot?
A
Word
B
Wordt

Slide 31 - Quiz