L,L&K H.2

L,L&K H.2
1 / 30
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 3

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

L,L&K H.2

Slide 1 - Slide

Informatieve teksten

Slide 2 - Slide

Informatieve teksten

Slide 3 - Slide

Wat is je leesdoel bij een informatieve tekst?
A
iemands mening te weten komen
B
leren hoe je iets moet doen
C
antwoord krijgen op vragen over een onderwerp

Slide 4 - Quiz

Informatieve teksten - tekstvormen

Slide 5 - Slide

Instructieve teksten

Slide 6 - Slide

Instructieve tekst
  • Een instructie vertelt je hoe je iets moet doen.
  • De informatie wordt vaak stapsgewijs gegeven en de stappen staan in een vaste volgorde: wat moet je eerst doen, wat daarna, enzovoort.
  • Om die volgorde aan te geven, kunnen signaalwoorden worden gebruikt.
  • In instructieve teksten wordt de informatie stapsgewijs gegeven; Dat wil zeggen in een volgorde.
  • Om die volgorde aan te geven kun je signaalwoorden gebruiken; Haal eerst de ..., Maak daarna het, Vervolgens doe je ..., Haal tot slot ... 

Slide 7 - Slide

Bewaar nadat u de raclette-grill heeft gereinigd het toestel op een droge en koele plaats. Reinig de grillplaat en de raclette-pannetjes met een zachte spons in een warm sopje. Het apparaat maak je schoon met een vochtige doek. Voordat u met de reiniging begint, moet het apparaat voldoende afgekoeld zijn. Trek dus zeker eerst de stekker eruit.
Bekijk de tekst:
Duidelijke tekst?

Slide 8 - Slide

Wat voor soort tekst is dit?
A
Instructieve tekst
B
Informatieve tekst

Slide 9 - Quiz

Is de tekst duidelijk geschreven?
A
Ja
B
Nee

Slide 10 - Quiz



  • Trek eerst de stekker uit het stopcontact.
  • Laat de raclette-grill daarna 30 minuten afkoelen.

  • Neem vervolgens de grillplaat van het apparaat.
  • Reinig daarna de grillplaat en de pannetjes met een zachte spons in een warm sopje.
  • Maak ten slotte het apparaat schoon met een vochtige doek.

  • Bewaar de raclette-grill na elk gebruik op een droge en koele plaats.

Maak gebruik van signaalwoorden!
Zo beter?

Slide 11 - Slide

Feiten

Feiten kun je op waarheid controleren.

Omdat lang niet alle feiten makkelijk te controleren zijn, moet je je wel afvragen of ze geloofwaardig zijn.  Soms heeft een informatiebron er belang bij bepaalde zaken mooier of juist slechter voor te spiegelen. 

Slide 12 - Slide

Meningen / argumenten
Bij meningen gaat het niet om de vraag of ze waar of onwaar zijn, je bent het ermee eens of oneens. 

Omdat een mening niet te bewijzen is, gebruikt een schrijver argumenten om zijn mening te onderbouwen of aannemelijk te maken. 

Signaalwoorden die een argument aangeven zijn bijvoorbeeld: omdat, want, namelijk, immers.


Slide 13 - Slide

Octopussen hebben 3 harten.
A
feit
B
mening
C
argument
D
x

Slide 14 - Quiz

Het is niet goed om vlees te eten.
A
feit
B
mening
C
argument
D
x

Slide 15 - Quiz

Omdat je in dierentuinen dingen leert over de natuur.
A
feit
B
mening
C
argument
D
x

Slide 16 - Quiz

IJsberen hebben een zwarte huid.
A
feit
B
mening
C
argument
D
x

Slide 17 - Quiz

Betoog
De opbouw van een betogende tekst
- de titel met de mening
- de inleiding met de duidelijke verwoording van de mening
- de kern met de argumenten die de mening ondersteunen, maar ook tegen-argumenten waarvan de schrijver aangeeft waarom die niet geldig zijn / niet belangrijk zijn
- het slot met de conclusie waarin de mening herhaald wordt

Slide 18 - Slide

Betoog
Het tekstdoel: overtuigen of overhalen
overtuigen - de schrijver wil dat de lezer dezelfde mening krijgt
bijv. De schrijver overtuigt de lezer dat recyclen belangrijk is.

overhalen - de schrijver wil dat de lezer iets gaat doen
bijv. De schrijver haalt de lezer over om al zijn oude papier naar de papierbak te brengen.

Slide 19 - Slide

Betoog
-het tekstdoel: overtuigen of overhalen
-de mening - staat duidelijk in de tekst (en in de titel)
                      de hoofdgedachte
bijv. Ik vind dat belangrijk is om fruit te eten.
                  de argumenten - staan duidelijk in de tekst
bijv. Fruit bevat namelijk veel vitamine C en dat hebben we nodig om onze weerstand op peil te houden. Bovendien krijgen we van de suiker in fruit energie.


Slide 20 - Slide

WAAR OF NIET WAAR:
De hoofdgedachte van een betoog bevat de mening van anderen.
A
WAAR
B
NIET WAAR

Slide 21 - Quiz

ARGUMENTEN BEOORDELEN
Een standpunt is overtuigender als het ondersteund wordt met argumenten.
Je kunt twee soorten argumenten onderscheiden:
  • objectieve argumenten zijn controleerbaar en daarmee waar of niet waar
  • subjectieve argumenten zijn niet-feitelijke uitspraken die in meer of mindere mate aannemelijk zijn


Slide 22 - Slide

Drogredenen
Soms worden er drogredenen gebruikt om een standpunt te verdedigen. Drogredenen zijn foute argumenten of redeneringen. Deze argumenten of redeneringen kunnen aannemelijk lijken, maar dat zijn ze niet.



Slide 23 - Slide

Bomen groeien het beste in Nederland, want hier regent het vaak.
A
objectief argument
B
subjectief argument
C
drogreden (generalisatie)
D
drogreden (onjuist beroep autoriteit)

Slide 24 - Quiz

Friet eten is niet ongezond, dat zegt de eigenaar van de bloemenkraam ook.
A
objectief argument
B
subjectief argument
C
drogreden (generalisatie)
D
drogreden (onjuist beroep autoriteit)

Slide 25 - Quiz

Beschouwing
In een beschouwing geeft de schrijver de lezer de mogelijkheid om zelf een mening te vormen.

De schrijver probeert de lezer dus niet te overtuigen van zijn eigen mening, zoals bij een betoog, maar belicht een onderwerp vanuit verschillende kanten.

De lezer gebruikt een beschouwende tekst om zelf een standpunt te vormen over het onderwerp.


Slide 26 - Slide

Beschouwing
De schrijver van een beschouwing verduidelijkt een onderwerp door:
  • betrouwbare feiten te geven
  • oorzaken en gevolgen te benoemen
  • voor- en nadelen te beschrijven
  • met mogelijke oplossingen te komen
  • meningen van anderen voor te leggen
  • zijn eigen mening te geven (maar niet met het doel om de lezer van zijn mening te overtuigen)



Slide 27 - Slide

WAAR OF NIET WAAR:

Het doel van een beschouwing is anderen aan het denken zetten over een bepaalde kwestie.
A
WAAR
B
NIET WAAR

Slide 28 - Quiz


Kunnen in een beschouwing meningen staan?
A
NEE
B
JA
C
Ik weet het even niet

Slide 29 - Quiz

Werk:
Lezen, Luisteren & Kijken
H.2

Af hebben: Instaptoets H.2 + 2.1

Deze les: 2.2, 2.3

Slide 30 - Slide