,

16/10 soep koken

16/10 soep koken
1 / 37
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

16/10 soep koken

Slide 1 - Slide

Lezen
Lees
Slapen
Slaap
Koken
Kook
Hele werkwoord = infinitief
Stam

Slide 2 - Drag question

shoppen
koken
slapen
cricket spelen
naar school gaan
tennissen
eten

Slide 3 - Drag question

Vanmiddag
moeten
wij
eten koken

Slide 4 - Drag question

werkwoord
braden
vork
vleesmes
snijplank
koken
het

Slide 5 - Drag question

duiken
ruiken
springen
bakken
koken

Slide 6 - Drag question

wat gaan we doen vandaag?
Herhalen H4
Uitleg 4.4
Check 4.4
Aan het werk! 4.4
Exit 4.4 

Slide 7 - Slide

Ik ____ naar school.
A
gaat
B
ga
C
ging
D
gaan

Slide 8 - Quiz

Hij ____ naar huis.
A
gaan
B
gaat
C
ging
D
ga

Slide 9 - Quiz


Wat doet een slager?
A
Hij verkoopt vlees.
B
Hij verkoopt brood.
C
Hij verkoopt fruit.
D
Hij verkoopt groente.

Slide 10 - Quiz

de prei
de boontjes
de erwten
de pompoen

Slide 11 - Drag question

Zet de correcte benaming bij het materieel
Oven of fourneau
Klopper of garde
Cupcake- of muffinvorm
Pannenlikker of spatel
Soeplepel of louche
Mengkom of beslagkom

Slide 12 - Drag question

de vork
het mes
de vis
de lepel
het vlees
de rijst
de pizza
de lunch
de kip
de soep

Slide 13 - Drag question

Om  in de soep te roeren.
Om brood te kopen.
om het antwoord op te schrijven.
om te gaan wandelen.
Waarvoor gebruik je die lepel?
Waarom moet je naar de winkel?
Jaimy pakt zijn pen
We gaan naar het park

Slide 14 - Drag question

zin 19
mijn opa
maken
soep
wil
Zet de zin in de goede volgorde

Slide 15 - Drag question

Ik eet veel kaas.
Ik lust graag soep.
Ik pak een kar.
Ik weeg de vis.
Hij gaat met de fiets.
De supermarkt is open.
Zij gaat naar de kassa.
Wij gaan betalen.

Slide 16 - Drag question

boef
boer
broer
groep
snoep
soep
vloer

Slide 17 - Drag question

Welke soep is dit? 
Pompoensoep
Broccolisoep
Tomatensoep

Slide 18 - Drag question

sleep het produkt naar de verpakking
wijn
jam
kaas
rijst
brood
aardappels
soep
een fles
een kilo
een zak
een pak
een snee
een pot
een blik

Slide 19 - Drag question


A
het ontbijt
B
het avondeten
C
de lunch
D
het bord

Slide 20 - Quiz

Wat is dit?
A
het ontbijt
B
het avondeten
C
de lunch
D
lekker

Slide 21 - Quiz

drinken
  • door je mond naar binnen
  • komt in je buik
  • ik drink - wij drinken
  • zin: Ik drink elke dag 2 liter water. 
  • zin: Als ik sport moet ik veel drinken.

Slide 22 - Slide








ZOUT IS FOUT?
Zout

Slide 23 - Slide

de ui

Slide 24 - Slide

de soep
  • water met vlees of groente
  • de soep - de soepen
  • zin: Ik maak soep.
  • zin: Er zit een vlieg in mijn soep.

Slide 25 - Slide

de tomaat, de tomaten

Slide 26 - Slide

de liter

Slide 27 - Slide

de minuut
  • 60 seconden 
  • 60 minuten = 1 uur
  • de minuut - de minuten
  • zin: Ik wacht al vijf minuten.
  • zin: Hij is 1 minuut te laat. De trein is al weg.

Slide 28 - Slide

de pan

Slide 29 - Slide

snijden
ik
snijd
jij
snijdt
snijd jij?
u
snijdt
hij/zij
snijdt
wij
snijden
jullie
snijden
zij 
snijden

Slide 30 - Slide

koken
ik
kook
jij
kookt
kook jij?
u
kookt
hij/zij
kookt
wij
koken
jullie
koken
zij 
koken

Slide 31 - Slide

Ik kook - jij kookt - zij kokt - wij koken - jullie koken - zij koken
A
goed
B
fout

Slide 32 - Quiz

SNIJDEN
A
Ik snijd met het mes
B
Hij snijd met het mes
C
Snijd jij met het mes
D
Wij snijden met het mes.

Slide 33 - Quiz

Ik ... de paprika
A
snijd
B
snijdt
C
snijt
D
snijden

Slide 34 - Quiz

jij
A
snijdt
B
snijd

Slide 35 - Quiz

.......drinken water.
A
ik
B
wij
C
hij

Slide 36 - Quiz


drinken
A
B
C
D

Slide 37 - Quiz