week 3 - les 2

  • les devoirs
  • la grammaire - le futur (du passé)
  • le vlog - des phrases
  • la prononciation
Le but: à la fin de ce cours:
  • kan ik iets in de toekomst beschrijven 
  • weet ik hoe ik me beleefd uitdruk in het Frans
  • heb ik geoefend met de juiste uitspraak in het Frans
1 / 24
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

  • les devoirs
  • la grammaire - le futur (du passé)
  • le vlog - des phrases
  • la prononciation
Le but: à la fin de ce cours:
  • kan ik iets in de toekomst beschrijven 
  • weet ik hoe ik me beleefd uitdruk in het Frans
  • heb ik geoefend met de juiste uitspraak in het Frans

Slide 1 - Slide

Apprendre 4
5 minuten om te leren

Daarna Lessonup met vragen - wie wint een 2e snoepje?
timer
5:00

Slide 2 - Slide

La récré(ation)

Slide 3 - Open question

Welkom

Slide 4 - Open question

il y a un an

Slide 5 - Open question

se débrouiller

Slide 6 - Open question

helpen

Slide 7 - Open question

certainement

Slide 8 - Open question

openen

Slide 9 - Open question

au début

Slide 10 - Open question

Exercice 20 - page 73
la prononciation

Quelle(s) phrase(s) est-ce que tu peux utiliser pour ton vlog?

Slide 11 - Slide

le futur simple

Slide 12 - Slide

Le futur simple
Le futur simple: toekomende tijd.
Je gebruikt in het NL zal of zullen + infinitief (ik zal werken, wij zullen gaan)

VORMING: HEEL WERKWOORD + UITGANGEN AVOIR
-ai, -as, -a, -ons, -ez, -ont
VB: parler - je parlerai       regarder - tu regarderas

Let op: bij ww op -re vervalt de laatste -e: vendre - je vendrai


Slide 13 - Slide

Le futur simple
VOORBEELD: werkwoord 'travailler' in de futur simple:

Je               travaillerai               ik zal werken
Tu               travailleras              jij zult werken
Il/elle/on travaillera                hij/zij/men zal werken
Nous         travaillerons          wij zullen werken 
Vous          travaillerez             jullie zullen werken/ u zult werken
Ils/elles    travailleront           zij zullen werken 


Slide 14 - Slide

Le futur du passé (of: le conditionnel)
Le futur du passé: je gebruikt in het NL zou of zouden + infinitief (bijv. ik zou willen, wij zouden gaan). Wordt vaak gebruikt om beleefdheid uit te drukken.

VORMING: HEEL WERKWOORD + UITGANGEN IMPARFAIT
-ais, -ais, -ait, -ions, -iez, -aient
VB:     parler - je parlerais               regarder - tu regarderais

Ook hier vervalt bij ww op -re de laatste -e: vendre - je vendrais



Slide 15 - Slide

Le futur du passé (of: le conditionnel)
VOORBEELD: rijtje van "travailler" in de futur du passé/conditionnel:

Je               travaillerais                      ik zou werken
Tu               travaillerais                      jij zou werken
Il/elle/on travaillerait                       hij/zij/men zou werken
Nous         travaillerions                  wij zouden werken 
Vous          travailleriez                     jullie zouden werken/ u zou werken
ils/elles    travailleraient                zij zouden werken 


Slide 16 - Slide

UITZONDERINGEN
Bij sommige onregelm. ww. kun je niet uitgaan van het hele werkwoord. Je moet van deze ww de je-vorm van de futur leren. De andere vormen van de futur simple én de futur du passé kun je dan hier vanaf leiden (zelfde uitgangen als bij de regelm. ww ).

VB: ÊTRE: JE SERAI
- Futur simple: je serai, tu seras, il sera, etc. 
- Futur du  passé: je serais, tu serais, il serait, etc.




Slide 17 - Slide

UITZONDERINGEN
Van de volgende onregelmatige ww moet je de je-vorm van de futur leren:
- être (zijn):                            je serai             (ik zal zijn)
- avoir (hebben):                 j'aurai                (ik zal hebben)
- faire (doen/maken):       je ferai               (ik zal doen/maken)
- aller (gaan):                        j'irai                     (ik zal gaan)
- vouloir (willen):                 je voudrai         (ik zal willen)
- pouvoir (kunnen):            je pourrai          (ik zal kunnen)
- savoir (weten)                    je saurai            (ik zal weten)

Slide 18 - Slide

! R !
Is je al opgevallen dat je vóór de uitgangen van de futur simple en de futur du passé ALTIJD de letter R krijgt...? Kijk maar:
- je regarderai (ik zal kijken)
- tu auras (jij zult hebben)
- nous ferions (wij zouden doen)
- il choisirait (hij zou kiezen)

Slide 19 - Slide

Au travail
ex. 16B: 1a, 2a ; 16D-E

Prêt? Maak een zin met de futur simple / du passé
Après le bac, ....
L'année prochaine, ....
timer
10:00
apprendre (le chinois)
aller (à l'étranger) 
faire (le tour du monde) 
vouloir devenir (profession)

Slide 20 - Slide

les matières - je suis fort(e) en - je suis faible en
les maths
la gym
l'histoire
l'anglais
la musique
le français
le dessin
la biologie
la technologie
la physique
la géographie
le néerlandais
l'allemand
1. Quels sont tes goûts -
quelle matière te donne le plus de plaisir?
le latin et le greque
2. Quels sont tes résultats

Slide 21 - Slide

La prononciation
Salut, qu’est-ce que tu fais ? 
Je réfléchis. Cette année, je dois choisir une filière.

Tu vas choisir quelle filière ?
J’hésite encore entre CM et EM.

Quelles sont tes matières préférées ? 
............
werk aan je script!

Slide 22 - Slide

Exercice 22
Gedeelte van het script is gegeven. Vul het aan.

Slide 23 - Slide

Les devoirs
Leren: app. 6 (p. 82)
Start script - vragen tijdens de les



Slide 24 - Slide